Ontstaan uit zee
Plaats: Emmeloord
Locatie: Jonkheer Opperdoes v. Alewijnstraat
Kunstenaar: Gerrit Bolhuis
Materiaal: brons
Jaar: 1962
Beschrijving:
Op 1 september 1956 werd de Openbare Lagere Technische School (LTS) gesticht die werd ondergebracht in de lokalen van het voormalig arbeiderskamp Espelerbocht in Emmeloord. In opdracht van het Openbaar Lichaam De Noordoostelijke Polder werd aan de Nagelerweg een definitief schoolgebouw neergezet. Het Openbaar Lichaam had hiervoor ƒ 435.000,- op de begroting staan. Op 9 maart 1961 werd de eerste steen gelegd door heer B. van de Zwaag, ambtenaar van Onderwijszaken van het Openbaar Lichaam. De nieuwe LTS, die beschikte over zes theorielokalen, negen werkplaatsen, twee tekenzalen, een gymnastieklokaal en een overblijflokaal, werd op 26 februari 1962 officieel door landdrost ir. A.P. Minderhoud in gebruik genomen.
Op voordacht van de commissie van advies van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers, die regelmatig werd ingeschakeld door de overheid om te adviseren over het verlenen van opdrachten en het aankopen van kunstwerken, verkreeg de kunstenaar Gerrit Bolhuis de opdracht voor een kunstwerk dat in het kader van de percentageregeling beeldende kunst gerealiseerd kon worden. Dankzij deze regeling mocht 1% van de bouwkosten van de LTS besteed worden aan 'decoratieve aankleding' waaronder 'het aanbrengen van vaste kunstwerken van monumentaal karakter' werd verstaan. Aan kunstwerken die bij scholen en instellingen in de Noordoostpolder geplaatst werden waren voorwaarden gesteld. Ze moesten de elementen symboliseren die de polder tot polder maakten: water, grond, zee, lucht, arbeid, oogst. Bron: De strijd om het beeld. Eeuwenlang was hier water. Eerst het Flevo Lacus , vervolgens het Aelmere, de Zuiderzee en uiteindelijk het IJsselmeer. De in 1942 drooggevallen Noordoostpolder is op de zee teruggewonnen. Gerrit Bolhuis heeft de ontstaansgeschiedenis van de polder als inspiratiebron voor het kunstwerk genomen. Hij wil ons eraan herinneren dat de mens, met fysieke inspanning, de Noordoostpolder heeft gemaakt. Het verbeeldt een jonge man die de zee overwonnen heeft. Zijn houding is triomfantelijk, hij strekt zijn rechter arm uit, de andere ligt over zijn hoofd gebogen. Hij staat op zijn linkerbeen en met zijn rechterknie leunt hij op een grote, naar lucht happende vis, die bij het zakken van het water langzaam tevoorschijn kwam. We kijken van onder tegen het figuratieve kunstwerk aan, omdat het op een 3,10 meter hoge sokkel staat, op de hoogte van het waterniveau als om de polder geen dijken zouden zijn. In archiefstukken van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) in Den Haag wordt dit kunstwerk 'Jongen met vis' genoemd. In Emmeloord kreeg het de titel 'Ontstaan uit zee'. Het kunstwerk is gemaakt van brons. Bolhuis heeft eerst van zachte klei een model gemodelleerd. Daarvan heeft de bronsgieter een afgietsel gemaakt. Vervolgens heeft de kunstenaar het kunstwerk als afwerking een grijs-groen laagje gegeven, dat we patina noemen. Dit kunstwerk is typerend voor het werk van Siemen Bolhuis omdat mensen samen met dieren een belangrijk deel van zijn oeuvre bepalen.
Sinds 1 augustus 1986 is de Gemeentelijke Technische School een afdeling van het Zuyderzee College, sinds augustus 2016 Zuyderzee Lyceum. Het kunstwerk 'Ontstaan uit zee' stond oorspronkelijk op het grote grasveld voor het gebouw van de Gemeentelijke Technische School. Ter gelegenheid van de opening in 2002 van het vernieuwde Zuyderzee Senior College VMBO werd het terrein opnieuw ingericht en is het kunstwerk dichterbij het schoolgebouw op het voetpad geplaatst. In november 2015 is 'Ontstaan uit Zee' verhuisd naar de Bonifatius mavo. Daar is het kunstobject in de tuin aan de Jonkheer Opperdoes van Alewijnstraat geplaatst bij de in 2008 naar een ontwerp van Tromp architecten gebouwde nieuwbouw van de school. Het kunstwerk is eigendom van het Zuyderzee Lyceum dat met de Bonifatius mavo onder het bestuur van de S.S.V.O. valt.
De Bonifatius mavo dankt zijn naam aan de Angelsaksische missionaris Bonifatius, die op 5 juni 754 bij Dokkum werd vermoord. Beeldhouwer Gerrit Bolhuis werkte in dezelfde tijd dat hij het kunstwerk 'Ontstaan uit Zee' maakte aan een 2,50 meter hoog natuurstenen standbeeld ter nagedachtenis aan Bonifatius dat op 5 juni 1962 door kroonprinses Beatrix bij de Bonifatiusbron in Dokkum werd onthuld. Het beeld stelt de prediker voor in zijn laatste ogenblikken toen hij de bijbel boven zijn hoofd hield om de moordende slag af te wenden.
Kunstenaar
Gerrit Bolhuis werd op 23 juni 1907 in Amsterdam geboren. Zijn vader, Jacobus Johannes Bolhuis was zilversmid. Gerrit Bolhuis volgde van 1928 tot 1930 een opleiding aan de Kunstnijverheidsschool Quellinus in zijn geboorteplaats, waar hij zich bekwaamde in de tekenkunst, de schilderkunst en de grafische technieken. vervolgens vervolgde hij 1930 tot 1934 zijn studie aan de Amsterdamse Rijksacademie van beeldende kunsten. Pas nadat hij van de tekenklas was overgestapt naar de beeldhouwklas van Bronner, kon hij zijn artistieke kwaliteiten echt ontplooien. De opleiding tot beeldhouwer duurde vier tot zes jaar en was zeer intensief. Men werkte van 9.00 tot 12.00 uur, van 13.00 tot 16.00 uur en van 19.00 tot 21.00 uur, vijf dagen per week. Het werken naar de natuur stond tijdens de klassieke scholing centraal. Het lesprogramma bestond uit het boetseren van koppen, rompen en figuren naar de antieken en het leven, gipsgieten, houtsnijden, vrije en versierde compositie, uit het hoofd werken en tenslotte anatomie. In de derde en vierde klas werd het rooster uitgebreid met het vak steenbewerking. Hierin stond centraal het houwen van beelden in steen direct naar het leven teneinde het observatievermogen te scherpen en de beeldende kracht te sterken. Bolhuis was één van de meest veelbelovende leerlingen van Bronner. Zijn werk werd in 1934 bekroond met de Prix de Rome, de hoogste onderscheiding die een Nederlandse kunststudent ten deel kan vallen. De prijs bestond uit een gouden medaille en een jaargeld gedurende vier achtereenvolgende jaren, onder voorwaarde dat ieder jaar bepaalde studieopdrachten zouden worden uitgevoerd. Zijn verbeelding van een Odysseus die om hulp vraagt, werd bejubeld door de jury: "Grootheid, stilte en waardigheid, schuchterheid en eerbied waren in dit werk statuair uitgedrukt". Met het jaargeld van de Prix maakte Bolhuis samen met zijn vouw, de kunstenares Annetje Meijs, een studiereis van 3 jaar naar Italië en Frankrijk om de voorbeelden uit de kunstgeschiedenis te bestuderen.
In 1938 keerde Bolhuis weer terug naar Amsterdam en meldde zich aan bij de Amsterdamse afdeling van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers (NKvB), een in 1918 opgerichte beroepsvereniging voor beeldhouwers. Het werk van Bolhuis werd echter onvoldoende bevonden en zijn lidmaatschap werd afgewezen. Vele Amsterdamse leden waren hierdoor diep beledigd, zeven van hen zegden uit protest hun lidmaatschap op. De afwijzing werd aangevochten bij het landelijk bestuur en uiteindelijk kon Bolhuis toch toetreden en verkreeg hij via de Kring Amsterdam vele opdrachten. Na de Tweede Wereldoorlog, waarin alles stil gestaan had, werd er een ware stortvloed aan opdrachten voor grote, vrijstaande oorlogsmonumenten ontketend. De NKvB begeleidde dit explosieve groeiproces en bewaakte de kwaliteit. Uit archiefstukken van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) in Den Haag blijkt dat Gerrit Bolhuis werd voorgedragen voor de opdrachten van het 'Bevrijdingsmonument' in Epe (1948), 'Oorlogsgedenkteken' in Beverwijk (1949), 'Monument voor gefusilleerden' in Amsterdam (1954), standbeeld 'Willem de Zwijger' in Willemstad op Curaçao (1959), dat sinds juni 2014 in Breda staat en 'Jongen met vis' in Emmeloord (1962). Opdrachten die, zonder zijn lidmaatschap, wellicht nooit aan Bolhuis verleend waren.
Gerrit Bolhuis is altijd één van de 'onzichtbare' gebleven. De integriteit en bescheidenheid die zijn werk uitstralen, zijn daar waarschijnlijk debet aan. Het zijn deze karakteristieken die zijn beelden een intiem karakter geven en die ze geschikt maken voor monumentale opdrachten. Aan zijn oeuvre is te zien dat hij niet tot de baanbrekers van het modernisme behoorde, hij is zijn leven lang de klassieke beeldhouwtradititie trouw gebleven. Zijn werk is figuratief en gedegen van aard.
Bolhuis was de gedoodverfde opvolger van Jan Bronner, die van 1913 tot 1947 hoogleraar aan de Rijksacademie was en zijn stempel drukte op bijna drie generaties beeldhouwers. Tot Bolhuis grote teleurstelling werd hij gepasseerd en werd Piet Esser benoemd tot Bronners opvolger.
Gerrit Bolhuis overleed op 19 november 1975 op 68-jarige leeftijd in Amsterdam en werd begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats. Op deze begraafplaats staat op een grasveld een bronzen kunstwerk, van zes gemetselde sokkels met vier bronzen kinderfiguren, dat Bolhuis in 1967 in opdracht van de gemeente Amsterdam heeft gemaakt. Beeldhouwer Mari Andriessen schreef in een brief d.d. 30 november 1967 aan Bolhuis: “Ik ben én van de beeldjes én van de opstelling erg verrukt, omdat er ene poëzie in is die ik meende dat van de aardbodem verdwenen was”. Het zijn vrolijke en optimistische spelende kinderen, in tegenstelling tot de sombere geschiedenis van de plek. De beeldengroep is geplaatst op vak 70 waar de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog hun gesneuvelde kameraden begroeven. Kort na de oorlog nam de Nederlandse regering het besluit om alle gesneuvelde Duitsers over te brengen naar één centrale dodenakker, de Duitse militaire begraafplaatst Ysselsteyn.