Concentratie scheepswrakken Kuinre

Concentratie scheepswrakken Kuinre

Plaats: Luttelgeest

Locatie: Uiterdijkenweg

Maker:

materiaal: eikenhout

Jaar: 400-1800


Beschrijving:

In de Romeinse tijd (12 v. Chr. - 450 na Chr.) lag in het hart van de Lage landen een groot water, dat de Romeinen de naam Flevo Lacus gaven oftewel Flevomeer. Voor het begin van de jaartelling slibde de afwatering naar de Noordzee dicht waardoor het waterpeil steeg en het Flevomeer ontstond. Door afslag van de oevers ontwikkelde het Flevomeer zich na 450 tot een binnenmeer dat Aelmere, Almari of Almere genoemd werd. Het Aelmere stond via enkele geulen in verbinding met de Waddenzee. Na 800 waren er veel vloedgolven in de Lage Landen, het Aelmere begon steeds meer uit te dijen. Door de bodemdaling werd het gebied kwetsbaar voor overstromingen. Tijdens de Allerheiligenvloed op 1-2 november 1170 brak de veenrug tussen Enkhuizen en Stavoren definitief door. Er ontstond een doorgang met de Noordzee en het zoete Aelmere groeide uit tot de met zout water gevulde Zuiderzee.

Na het droogvallen van de Noordoostpolder in 1942 werd op kavel NR2 het fragment van een eikenhouten boomstamboot gevonden, een kano die gemaakt is uit één boomstam. Het fragment bestond uit een stevengedeelte van ongeveer 3 meter bij 0,3 meter. De boot had een duidelijke kim, ronding of knik, tussen boeg en bodem. Volgens de C14 datering stamde het fragment uit de tijd tussen 450 en 550 na Chr. Daarmee zou dit fragment een boomstamboot zijn uit de Vroege Middeleeuwen (ca. 450-1050 na Chr.). De vindplaats ligt in het noordoostelijk gedeelte van de Noordoostpolder aan de Uiterdijkenweg, ten zuiden van Kuinre. Gezien de ligging nabij de voormalige kust, lijkt de kano niet te zijn vergaan op het open water van het Aelmere maar in een (veen)geul. Het vaartuig had een uitgeholde en -gebogen boomstam als basis, met zijden die zijn opgeboeid met een extra huidgang. Hierdoor was het groter en kon meer lading vervoeren dan een standaard boomstamboot. Dit soort vaartuigen staat bekend als het ‘Utrecht type’. 

Van Oudsher was Kuinre een strategische plaats langs de kust van de Zuiderzee. In de 12e eeuw vestigden zich mensen op een landtong tussen benedenloop van de riviertjes de Linde en de Kuinder of Tjonger. Omstreeks 1165 werd aan de westzijde van de rivier de Kuinder een burcht gebouwd. Kuinre ontwikkelde zich als handelsplaats waar schepen uit alle delen van de Zuiderzee afmeerden om lading in te nemen of af te zetten. Vanaf de 15e eeuw kwam het Zuiderzeestadje tot grote bloei door de boterhandel enerzijds en de doorvoer van turf anderzijds. Tijdens de tachtigjarige oorlog (1568-1648) raakte Kuinre verwikkeld in de strijd tussen Spaanse en staatsgezinde troepen. In 1572 wierpen de Spanjaarden onder leiding van de Spaanse stadhouder De Robles een vierzijdige gebastioneerde schans op rondom de kerk. De functie van de Kuinderschans was om passage over de Zuiderzeedijk en een aanval vanaf water te blokkeren. Na de inpoldering van de Noordoostpolder zijn in een gebied van nog geen 8 km² direct ten zuiden van Kuinre in totaal 15 scheepswrakken gevonden. Het gebied lag in de 17e eeuw op het grensgebied van land en zee. Het vermoeden bestaat dat het hier ten dele vissersscheepjes betreft die in het zicht van de haveningang ten onder zijn gegaan ofwel als verder onbruikbaar "weggebracht" zijn.

Op 2 augustus 1941 stond in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant onder de kop: "Kuinre" en de subkop "Een oud wrak" het volgende: "In den droogvallenden Noord-Oostpolder is thans wederom een wrak te voorschijn gekomen. Ditmaal betreft het wel een zeer oud vaartuig. Dit blijkt o.a. uit het feit dat de planken niet met spijkers aan den romp zijn bevestigd, doch met houten pluggen. Ook weten oude visscherlieden zich niet te herinneren, dat tijdens hun leven op de plaats van het thans gevonden wrak ooit een schipbreuk heeft plaats gehad". Vervolgens lezen we in het Drentsch dagblad van 5 november 1943 onder de kop "Het 'Huysre Cuinre" het volgende: "[…] Dezer dagen heeft de heer W. Fledderus van Kuinre nog een bijzondere vondst gedaan. Dicht bij het kanaal dat tot dicht bij Kuinre loopt, werd op zijn advies een wrak van een vijftiende-eeuwsche schip uitgegraven, dat overnaads is gebouwd met behulp van houten pennen. Ook vond men er een houten bolder in voor het vastzetten van de touwen". In de opgravingsdocumentatie van scheepswrak NR77 staat te lezen: "In 1953 werd de vondst van hout gemeld, dat echter volgens Gerrit van der Heide een boomstronk betrof. Nogmaals een melding in 1955 waarop een verkenning volgde. Er werd geconcludeerd op de toen onderzochte locatie dat er wel een schip zou hebben gezeten, maar dat het reeds geheel vergraven was. Mogelijk al onderzocht in de periode van P.J.H. Modderman (jaren '40)? Scheepstype: onbekend. Ondergangsdatering schip: onbekend". 

Bij het draineren van kavel NR1 werden de resten van drie kleine schepen gevonden, die alle drie geheel in de zandbank direct ten zuiden van de Uiterdijkenweg, bij elkaar lagen. Van 2 van de 3 kon worden vastgesteld dat zij vergaan moeten zijn voordat op die plek de jong mariene zandlaag werd opgebouwd. De scheepswrakken zijn door Gerrit van der Heide (1915-2006), archeoloog in dienst van de Directie Wieringermeer afd. Noordoostpolderwerken, in 1949 gedocumenteerd waarna ze verwijderd zijn. De eerste vondst (NR1-I) betrof een kogge/praamachtig platboomd schip dat gedateerd is tussen 1300 en 1700. In de Zaanlander van 9 augustus 1949 staat onder de kop "Schuitje uit de 14e eeuw" het volgende: "Bij Kuinre heeft men nu bijvoorbeeld een klein, overnaads gebouwd schip met fraai geconstrueerde stevens gevonden. Dit schuitje had weliswaar vrij veel averij opgelopen, maar werd toch nog in behoorlijke staat aangetroffen, zodat een reconstructie aan de hand van de gemaakte opmetingen, die op schaal werden getekend (zoals met alle systematische opgravingen van schepen geschiedt) mogelijk bleek. De vondsten aan aardewerk uit dit wrak wijzen op een vergaan in de veertiende eeuw, evenals de vondsten uit een ander daar in de buurt gevonden wrak. Dit laatste schip deed sterk denken aan een bak zonder zeilwerk; voor en achter volkomen gelijk gebouwd. De stevens ontbraken en dat maakte de reconstructie moeilijk. Dergelijke vondsten zijn interessant, omdat van de houtconstructies en de scheepsbouw van die tijd zo weinig bekend is". Het tweede wrak (NR1-II) betrof een klein overnaads en platboomd schip. De boorden stonden vrijwel rechthoekig op het vlak en er was geen spoor te vinden van enig zeilwerk. Dit scheepje heeft volgens van der Heide dan ook stellig niet op eigen kracht gevaren met zeil, maar werd òf geboomd òf het werd gesleept. Het was een fragment van een praam die gedateerd werd tussen 1500 en 1600. Het fragment bestond uit een vlak en knieën, min of meer L-vormig gegroeide stukken hout, die werden gebruikt om twee verbanddelen met elkaar te verbinden. Daartoe werden beide delen van de knie met bouten aan de te verbinden onderdelen vastgezet. In het wrak zijn geen voorwerpen gevonden die een indicatie kunnen geven voor de datering van de ondergang. In het vaartuig is gesinteld werk gebruikt om de naden te dichten, dat bij het onderzoek in de IJsselmeerpolders alleen is aangetroffen in schepen uit de late Middeleeuwen of het begin van de 16e eeuw. Het scheepje vertoonde grote overeenkomsten met de veenderijschuit die in 1944 op kavel NN14/15 was opgegraven. Het derde wrak (NR1-III) was een platboomd overnaads gebouwd zeilscheepje dat ernstig beschadigd was. Alleen de platte bodem met daarop een aantal buikstukjes en een mastspoortje, maar ook enkele resten van de boorden werden gevonden. Dit was wel genoeg om overeenkomsten van deze resten aan te tonen met de Giethoornse punter. Het wrak werd gedateerd aan de hand van vondsten die er om heen lagen, hoewel men vermoedde dat deze niet behoorden tot de inventaris van het wrak. Deze vondsten bevonden zich in de sedimentlagen. Van der Heide stelde: “Bij de opgraving kwamen aardewerkscherven en talrijke beenderen te voorschijn. Waarbij bleek dat vooral 17e eeuwse scherven en latere in mariene lagen werden gevonden, terwijl opzij, voor en achter het wrak vroeger Siegburg- en Kogelpotaardewerk werd aangetroffen. Zonder uitspraak te doen over de opbouw van de oudere lagen mogen we dus vaststellen dat de mariene afzettingen hier tot stand zijn gekomen in of na de 17e eeuw en in ieder geval niet vroeger, terwijl het Oud-Kuinrezand niet eerder ter plaatse is afgezet dan in de 12e eeuw. Waar het begin van de sloeffase, getypeerd door een zoetwaterfauna met karaktersoorten zoals bovengenoemd, voor ons gebied ongeveer in de 12e eeuw gesteld kan worden, ligt de veronderstelling voor de hand dat het opbouwen van de hier bedoelde strandstrook, of zandbank, voor de kust tussen Kuinre en Blankenham, de bank zet zich ver naar het zuidoosten voort, reeds in de 13e eeuw is ingezet “. Volgens de archeologen is het aannemelijk dat de meeste vondsten verspoeld nederzettingsmateriaal is van het verdronken gebied rondom Kuinre. Bronnen: Grondsporen 13; Zwaar gehavend wrak voor de kust van Kuinre, Driemaandelijks bericht betreffende Zuiderzeewerken, 1e en 2e kwartaal 1949.

Op kavel NL61, nabij de voormalige haven van Kuinre, werd in het voorjaar van 1951 bij het dichtploegen een scheepswrak geraakt. Datzelfde jaar vond de verkenning en opgraving plaatst. Het eikenhouten wrak was behoorlijk beschadigd. Niettemin kon vastgesteld worden dat het om een tjalkachtig vrachtschip ging dat 18 m lang en tenminste 5 m breed was. In de wrak werd heel veel Wedgwood aardewerk, werktuigen en allerlei huishoudelijke materialen gevonden waaronder een messing standblaker met greep. De ovale schaal heeft een holle bodem en een naar buiten omgeslagen rand. Daarin zijn ter versiering aan de bovenzijde, waarschijnlijk machinaal, kleine 'deukjes' aangebracht die deze het aanzien geven van een parelrand. Opmerkelijk is dat op de schaal voorzien is van twee, qua vorm en uitvoering verschillende, kaarsvattingen. Daarnaast werd een steel van een zwart houten pijp aangetroffen die gemerkt was met het wapen van Amsterdam. Bron: 'Licht aan boord'. Op grond van de vondsten wordt de ondergang tussen 1775 en 1825 gedateerd.

Op kavel NR3 werd in 1942 een puinschip aangetroffen. De verkenning van het schip bleek buiten medeweten van de archeologen afgebroken te zijn. Tijdens de opgraving werd een leren messchede gevonden waarop het jaartal 1775 staat. De ondergang van het schip wordt gedateerd tussen 1775 en 1825. In 2004 werd op kavel NR3 een 16e eeuws kanon geborgen en op kavel NR4 losgescheurd scheepshout inclusief kanon. In 2009 werden op laatst genoemde kavel de resten opgegraven van een platboomd vrachtschip dat tussen 1593 en 1600 is vergaan. Het is aannemelijk dat er een relatie is tussen de eerder gevonden kanonnen en het 16e eeuwse vrachtschip. In 1946 werd tijdens draineringswerkzaamheden op kavel NR13 een waterschip opgegraven uit de eerste helft van de 17e eeuw.