Noordoostpolder
Cultureel Erfgoed in de Noordoostpolder
Het gebied van de Noordoostpolder heeft eeuwenlang onder water gestaan en herbergt een belangrijk archeologisch bodemarchief. Naast prehistorische vondsten, scheeps- en vliegtuigwrakken gaat het erfgoed in de Noordoostpolder ook over een bijzonder verhaal, over het geloof in een maakbare samenleving. In 1932 verscheen een gezamenlijke nota van de Dienst der Zuiderzeewerken en de Directie Wieringermeer onder de titel: ‘Het Algemeen Plan voor de droogmaking van de Noordoostelijke Polder’, zoals het gebied toen officieel werd genoemd. Het parlement gaf in 1936 zijn goedkeuring voor het aanleggen van de Noordoostpolder. In datzelfde jaar startten de werkzaamheden.
Op 13 december 1940 werd het laatste sluitgat in de ringdijk gedicht en kon begonnen worden met het droogmalen van de polder. Bij de sluiting was de waterstand in de polder ca. 30 cm hoger dan op het IJsselmeer. Tot 3 februari 1941 is het 'teveel' aan water door de Friese Sluis bij Lemmer geloosd. Op respectievelijk 7 januari en 22 april 1941 kwamen de electrische gemalen bij Lemmer en de Voorst in bedrijf, het dieselgemaal bij Urk was nog niet bedrijfsklaar. Het droogmalen van de Noordoostelijke Polder ging niet zonder problemen. In de zomermaanden van 1941 vertraagde zware regenval de bemaling. Aanslibbing in de reeds eerder gebaggerde vaarten vertraagden de toestroming meer en meer. Toen de strenge winter in 1941-1942 begon was de waterstand 3,40 m onder N.A.P. en stond op een oppervlakte van ca. 14.000 ha nog enige decimeters water. Dit water bevroor en er vormden zich ijsdammen. Hierdoor vorderde het droogmalen de eerste 3 maanden van 1942 nauwelijks. Op 13 april 1942 werd het peil 4,00 m onder N.A.P. bereikt. Toen werd van verdere verlaging van het peil afgezien omdat de toestand van de vaarten dit niet toeliet. De verondieping van de vaarten moest eerst worden opgeruimd. Toen de polder op 9 september 1942 droogviel was er bijna 1500 miljoen m³ water uit de polder geloosd. Bron: Daar werd een dijk gelegd...
Na het droogvallen kon begonnen worden met bodemverbetering, het cultuurrijp maken, de verkaveling en uiteindelijk de inrichting van het nieuwe land. De polder werd op een tekentafel ontworpen vanuit het oogpunt van optimale landbouwkundige productie maar ook als wetenschappelijke, esthetische en intellectuele uitdaging. Alle idealen en ontwerpprincipes uit de wederopbouwperiode zijn in de Noordoostpolder op grotere of kleine schaal toegepast, van recreatiebossen tot overblijflokalen. Het belangrijkste kenmerk is dat de polder is ontworpen als eenheid, waarbij landschap, stedenbouw en architectuur onderdeel uitmaken van één integraal ontwerp. De inrichting van de polder gebeurde op basis van een Verkavelingsplan, een Dorpenplan cq Woonkernenplan, een Uitgifteplan en een Landschapsplan. Het definitieve Verkavelingsplan dateert uit 1942. Hierna is gestart met het voorbereiden van het Uitgifteplan. Het Uitgifteplan is in 1947 door de Tweede Kamer goedgekeurd, met een herziening in 1950. In 1946 is besloten om het aantal dorpen van vijf uit te breiden tot tien. Het definitieve Landschapsplan is in 1947 vastgesteld. Bij de stedenbouwkundige en landschappelijke opzet van de Noordoostpolder heeft de Rotterdamse stedenbouwkundige ir. P. Verhagen (1882–1950) een cruciale rol gespeeld. Hij was als adviseur van de Dienst der Zuiderzeewerken betrokken bij het ontwerpproces vanaf 1937 tot zijn dood. Verhagen maakte de eerste dorpsontwerpen, stelde de hoofdlijnen voor de landschapsopbouw van de nieuwe polder vast en bepaalde een strategie om deze hoofdlijnen te verwezenlijken. Kenmerkend voor het polderlandschap zijn de rechte wegen, de dorpen in een ring gegroepeerd rondom Emmeloord, het stelsel van rechte vaarten en tochten en de boerderijen die in groepjes van twee of vier gegroepeerd zijn langs de wegen met dichte erfbeplantingen eromheen.
De ideeën voor de positionering van de dorpen in de Noordoostpolder kwamen van hoofdingenieur-directeur van de Zuiderzeewerken F.L. van der Bom en L. Brandts Buys (1908-1983). Bij de planning werd de centrale-plaatsentheorie van de Duitse geograaf Walter Christaller (1893 - 1969) toegepast. Hij publiceerde in 1933 een theorie die inzicht geeft in de wijze waarop nederzettingen met verschillende maten van centraliteit ten opzichte van elkaar verspreid liggen. Op grond van de centrale-plaatsentheorie koos men al in 1938 voor een hexagonaal nederzettingenpatroon. Kenmerkend is het assenstelsel van (vaar)wegen en een ring van dorpen, die op fietsafstand van elkaar liggen rond de in het hart van de Noordoostpolder gelegen hoofdkern Emmeloord. Ze ligt op de plaats waar de Urkervaart, de Zwolse Vaart, en de Lemstervaart bij elkaar komen. De tien dorpen zijn, evenals Emmeloord, genoemd naar nederzettingen die in de middeleeuwen in dit gebied gelegen hebben. Bij ieder dorp werd aan de noord- en westzijde een bos aangelegd van 5-15 ha groot. De plattegronden van de dorpen zijn sterk bepaald door de structuur van het wegen- en waterenbeloop. De dorpen zijn traditioneel opgezet in stedenbouw en architectuur. Beeldbepalend is de Delftse School architectuur. Nagele vormt hierop een uitzondering omdat dit het enige dorp is dat ontworpen is volgens de principes van Het Nieuwe Bouwen; licht, lucht en ruimte.
De inrichting van de Noordoostpolder is cultuurhistorisch belangrijk, en daarmee ook de inrichting van het groen. De erfsingels, de wegbeplanting en de dorpsbossen zijn groene landschappelijke karakteristieken. Het landschap is gebaseerd op optimale kavels, ten tijde van de aanleg van de polder, die goed moesten ontwateren. De toenmalige drainagetechniek stond een maximale kavelbreedte van 300 m toe. Daarom werd gekozen voor een kavelgrootte van 300 x 800 m. Deze standaard kavel van 24 ha vormde de primaire bouwsteen voor de inrichting van de polder. De dubbele kavelmaat, 1600 m is de dominante dieptemaat in de polder geworden. Alle parallelle polderwegen liggen op 1600 m van elkaar. In de Noordoostpolder zijn agrarische bedrijven te vinden van 12, 18, 24, 30, 36, 42 en 48 ha, dus variërend van een 1/2 tot 2 kavels groot. De verschillende soorten agrarische bedrijven werden volgens bodemkundige en sociografische motieven verdeeld over de polder. Zo werden de kleinere bedrijven voornamelijk rond de nog aan te leggen dorpen gesitueerd, om zo een geleidelijke overgang van het dorp naar het landbouwgebied te verkrijgen. Op 2.100 ha grond die ongeschikt was voor landbouw werden boscomplexen aangelegd, het Kuinderbos, het Voorsterbos, het Urkerbos en het Schokkerbos.
De Noordoostpolder heeft met Urk en Schokland binnen het gebied, erfgoed dat ouder is dan de polder zelf. De Noordoostpolder is in 1996 in de Rijksnota Belvedere, een Nederlandse beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting, ingedeeld bij de cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden van Nederland. De hoofdlijnen van de rationeel ontworpen structuur, de stedenbouwkundige en archeologische waarden van de Noordoostpolder en het contrast tussen Urk en Schokland met de polder zijn aangewezen als de fysieke dragers van deze toewijzing.
Op 30 juni 2007 werd het voormalige eiland Urk vanwege het cultuurhistorisch karakter door minister Ronald Plasterk van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en minister Jaqueline Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op grond van de Monumentenwet aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht houdt in dat panden die binnen het beschermde dorpsgezicht vallen niet automatisch de status van beschermd monument krijgen. Op Urk betekent dit dat de bebouwingskarakteristiek in het dorp (Wijk 1 t/m 8 en Bornholmlaan) vanwege schoonheid en samenhang niet zomaar gesloopt, gewijzigd of verbouwd mag worden.
In november 2010 adviseerde de Commissie Herziening Voorlopige Lijst Werelderfgoed onder voorzitterschap van mevrouw Leemhuis-Stout aan het kabinet om negen Nederlandse gebouwen en plekken, waaronder de Noordoostpolder, voor te dragen voor een plaats op de Unesco-Werelderfgoedlijst. Volgens de commissie zijn de kandidaten van uitzonderlijke universele waarde. De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Halbe Zijlstra, nam dat advies over. In april 2011 stemde de gemeenteraad van Noordoostpolder tegen een mogelijke plek op de Werelderfgoedlijst van Unesco. Van de 28 aanwezige leden stemden 16 tegen en 12 voor. De gemeente was bang dat het hele gebied 'op slot' zou gaan als het op de werelderfgoedlijst staat en dat de economische ontwikkeling achter zou blijven. Daarop besloot de staatssecretaris de Noordoostpolder niet op te nemen in de Voorlopige Lijst Werelderfgoed.
Klik op een plaatje om verder te gaan naar de beschrijving van het erfgoed.