Praam NH49

Praam NH49

Plaats: Tollebeek

Locatie: Staartweg / Zuidwersterringweg

Maker:

materiaal: hout

Jaar: 19e eeuw


Beschrijving:

Op kavel NH49, ten zuidoosten van de kruising van de Staartweg met de Zuidwesterringweg, werd in 1948 melding gedaan van de vondst van een scheepswrak. In 1949 volgt een tweede melding waarna het wrak in 1953 werd verkend. In de zomer van 1956 werd de opgraving van het schip aangevangen en na een korte onderbreking in 1958 voltooid.  In het Overijsselsch dagblad van 11 augustus 1956 stond: "Op kavel H49 is een onderzoek gaande van een kort na 1850 vergaan schip van een aanzienlijke ouderdom, wellicht gebouwd vóór 1750. Het schip is geladen met dijkstenen, waarvan de herkomst in onderzoek is. Het ziet er naar uit dat het vooral in Nederland verzamelde noordelijke zwerfstenen betreft. Het wrak is vermoedelijk een vroeg en weinig bekend type praam een voorloper van de later bekende typen".

Tijdens de opgraving werd een tamelijk scherp gebouwd vroeg type houten praam van 19,60 m lang, 3,60 m breed en een holte van 1,70 diep blootgelegd. Op basis van de aanwezige inventaris, waaronder pijpenkoppen, vond de ondergang na ca. 1850 plaats. De vele veranderingen die de rookpijpen ondergingen sedert zij rond 1600 in de handel kwamen, maken de pijpenkoppen met hun merken, waardoor men de producten van diverse fabrikanten kan onderscheiden, tot een heel bruikbaar dateringsmiddel. De merken op de pijpenkopen uit de praam NH49 komen voor in de 18e en 19e eeuw. Uitgaande van de ketelvorm kunnen de pijpen in de 19e eeuw gedateerd worden. Twee grootkop-pijpen komen na 1825 voor. De pijpenkop van porselein, met de afbeelding van een locomotief, kan na het eerste kwart van de 19e eeuw worden gedateerd. De ondergang kon ook gedateerd worden op grond van de vondst van een stukje hout met ingebrand jaartal 1849 en twee met jaartal 1850. De vondst van een tinnen pepermolen gevuld met peperkorrels bewijst dat deze specerij ook aan boord van schepen werd gebruikt. Hoewel zwarte peper in de 16e eeuw nog werd beschouwd als een luxeproduct, werd de specerij in de 19e eeuw als vrij algemene smaakmaker beschouwd.

Het hele ruim tussen het voor- en achteronder was vol geladen met stenen van 200 - 400 kg per stuk met afgeronde vorm. De archeologische afdeling van de Directie Wieringermeer afd. Noordoostpolderwerken riep de hulp van de heren P. van der Lijn en W.Tj. Hellinga in voor het determineren van de veldkeien. Pieter van der Lijn (1870 - 1964) was de nestor van de Nederlandse zwerfsteengeologie. Na uitgebreid onderzoek van de 114 stenen kon worden vastgesteld dat de zwerfsten afkomstig zijn van een morene in het Nederlandse gebied. Het is zeer waarschijnlijk dat deze vracht voor de dijkbouw bedoeld was, ook al begon men omstreeks die tijd al met aanvoer van dijkmateriaal uit België. 

Na 1730 kon men flink verdienen aan zwerfkeien. In dat jaar werden de houten wier- en palendijken rond de toenmalige Zuiderzee voor het eerst op grote schaal aangetast door de paalworm. De beschoeiingen van dikke eiken planken en zware houten palen veranderden door deze schelpdieren in korte tijd in een soort gatenkaas. De dijken verzwakten zo sterk dat ze het bij storm dreigden te begeven. Om het achterliggende land tegen overstroming te beschermen, heeft men ten koste van veel geld en inspanning nieuwe dijken aan moeten leggen. De zeezijde van de nieuwe dijken werden bekleed met grote zwerfkeien. 

De lading van de NH49, met een gewicht van ongeveer 60.000 kg, is door de dienst Zuiderzeewerken gebruikt bij de bekleding van één van de nieuwe dijken van de IJsselmeerpolders.

Kijk hier voor meer informatie. Hier kunt u foto's van de inventaris vinden. 

Bronnen: 'Archeologie van de binnenvaart'; Wat eten we vandaag?; Gesteente uit een scheepswrak'.