Twee tjalken kavel NA90
Plaats: Rutten
Locatie: Lemsterweg 30, kavel NA90
Maker:
materiaal: eikenhout
Jaar: 19e eeuw
Beschrijving:
De provincie Flevoland is het grootste scheepskerkhof op land ter wereld. Sinds de Noordoostpolder in 1942 droogviel zijn er meer dan 450 wrakken in de voormalige zeebodem gevonden. Meestal zijn het vrij abstracte, incomplete houten constructies en blijft het gissen welke naam deze schepen droegen, waardoor ze zonken, en wat er met de opvarenden is gebeurd.
Toen Maritiem archeoloog Yftinus van Popta van de Rijksuniversiteit Groningen eind 2020 aan zijn proefschrift over de middeleeuwse nederzettingen schreef, kreeg hij een mail van een familie in de Noordoostpolder die vernomen had dat er in de buurt van hun kavel ooit wrakken waren aangetroffen. Omdat Van Popta het niet kon laten dook hij erin. Hij ontdekte in de archeologische documentatie uit de jaren 1940 een melding van een landarbeider die twee wrakken had gezien op kavel A90. Tijdens de drooglegging van de Noordoostpolder groeven arbeiders duizenden sloten en drainagegreppels om de bodem te ontwateren. Op 31 juli 1947 constateerde landarbeider I. ten Cate bij het graven op kavel A90 nabij Rutten dat er op deze kavel twee scheepswrakken in de bodem lagen. Eén van deze wrakken droeg de naam ‘Drie Gebroeders’. Hij meldde de bijzondere vondst bij zijn voorman, maar deze antwoordde wanhopig "O, houd op met gevonden schepen want op kavel 77 zitten wij al een half jaar mede". De arbeider kreeg opdracht om het wrak weer af te dekken met grond. Ten Cate kon het echter niet laten om toch een handgeschreven briefje naar de toenmalige archeoloog Gerrit van der Heide te schrijven waarin hij melding maakte van twee wrakken, geladen met zand. Hij schreef waar ze ongeveer lagen en wat voor soort schepen het waren. Toen Van der Heide ruim acht jaar later eindelijk in de gelegenheid was om op de wraklocatie te kijken, bleek geen spoor van de beide wrakken aanwezig te zijn. De wrakken werden geregistreerd als ‘afgeschreven’, niet meer te vinden. Bron: rug.nl
Met het briefje uit het archief is Van Popta in de archieven en krantenarchieven gaan zoeken en kwam erachter dat op 28 juni 1909 vlakbij Lemmer een schip gezonken was dat 'Drie Gebroeders' heette. De Leeuwarder Courant van 29 juni 1909 meldde onder de kop 'Tjalkschip gezonken'. "Lemmer, 28 Juni. Hedenmorgen omstreeks negen uur is op ongeveer een uur afstands Zuid-Oost van de haven alhier gezonken het houten tjalkschip De drie gebroeders van schipper S. van Dijk, van Lekkum, met een lading zand van Kampen naar Groningen. Al de opvarenden, schipper, vrouw, matroos en vier kinderen zijn door Lemmer visschers gered en hier geland". In De Standaard van 3 juli 1909 stond onder 'Berichten aan Zeevarenden' te lezen: "Wrak gezonken. Zuiderzee. 31e District. Volgens meededeeling van den Inspecteur van het loodwezen ligt het wrak van de met zand geladen tjalk >De Drie Gebroeders< gezonken in de Zuiderzee beZ. De Lemmer op ongeveer: 52° 48' 20" N.b en 0° 51' 30" 0.l.; voor- en achtersteven steken even boven water uit. Bij het wrak, dat gevaarlijk is voor de scheepvaart, is een wrakkenton gelegd; des nachts wordt het op de voorgeschreven wijze verlicht". Deze wrakpeiling kon Van Popta omrekenen naar moderne coördinaten en de locatie kwam precies overeen met de vindplaats van het scheepswrak in 1947. Van Popta nam contact op met de mensen die op de kavel wonen. Zij vertelden dat ze bij hun op het land resten aardewerk, ander materiaal, zoals kleine pijpjes en netverzwaarder, en mogelijk scheepshout hadden gevonden.
Zo kon Yftinus van Popta het hele verhaal reconstrueren. In een krantenartikel vond de maritiem archeoloog een interview met Seije Geerts van Dijk (46) uit Lekkum waarin deze vertelde dat zijn schip met mooi weer vast kwam te zitten in het wrak van een schip dat eerder dat jaar was gezonken. Op maandag 28 juni 1909 voer de schipper samen met zijn vrouw Jantje van Dijk (36) en hun vier kinderen Geert (15), Albertje (14), Gooitzen (12) en Errit (7) in alle vroegte op zijn in 1878 gebouwde Tjalk 'Drie Gebroeders' op de Zuiderzee, toen het schip op een uur gaans van Lemmer plotseling op een obstakel stootte en begon te zinken. Toegesnelde vissers wisten de opvarenden nog van boord te halen, maar het schip viel niet te redden.
Ook de locatie en de gegevens van het andere schip wist Van Popta boven water te krijgen. Het schip 'De Hoop' van schipper Geert Dinkla (37) uit Ten Post verging in een zware storm. Op maandag 19 april 1909 vertrok de schipper met zijn oude schuit onder slecht weer vanuit Kampen naar Veendam. Aan boord waren zijn vrouw (35), zes kinderen (1,5 tot 10 jaar oud) en de loods Willem de Vries (47) uit Kampen. Het Nieuwsblad van het Noorden schreef op 22 april 1909: "Een Scheepsramp. Onder de telegrammen hebben wij gisteren melding kunnen maken van een ramp, die den schipper G. Dinkla, uit Ten Post (niet Veendam), nabij de haven van Lemmer heeft getroffen. Nader vallen omtrent dit zeer droevige ongeluk nog de volgende bijzonderheden mede te deelen. Hoe het ongeluk precies gebeurd is, valt moeilijk te zeggen. Het eenige dat met zekerheid te verklaren valt, is dat in een enkel oogenblik het schip "de Hoop" met een lading grind van Millingen naar Veendam, naar de diepte ging. Onder zeer slechte omstandigheden had schipper Dinkla de reis aanvaard. Hij had den verkeerden wind, zoodat de zee op zij van het scheepje stond. Een rukwind sloeg de roef waarin de vrouw en de kinderen overboord. De schipper kwam nabij het bootje dat achter het schip voer, terecht, en greep zich aan het touw vast. In dezen toestand zag hij zijn vrouw en zijn zes kinderen een voor een door den rukwind overboord werpen en naar de diepte zinken. Eenige schippers, waaronder schipper Van Tijzelen, ontdekten het gevaar en kwamen nader. Zij wierpen den loods, De Vries uit Kampen, die zich ook aan boord bevond, nog een lijn toe. De Vries, die zich zwemmende boven water had gehouden en mede de vrouw en kinderen had zien verdrinken, greep uitgeput van vermoeienis de lijn, Tijzelen riep hem nog toe, vol te houden, doch de ongelukkige volkomen uitgeput, riep terug: "Ik laat maar los, ik kan het niet meer houden". Toen zonk het achtste slachtoffer voor de oogen van Van Tijzelen naar de diepte. Toen het stoomschip "Heerenveen" van de Holland-Friesland-lijn gisterochtend om kwart vóór tien uit de Lemmer vertrok en een kwartier buiten de haven was, merkte het, dat genoemd schip in nood verkeerde. De zeilen fladderden aan de punt van den mast. Toen men dichterbij kwam was het schip reeds gezonken, alleen de mast stak nog boven water. Op de golven dobberde een leege sloep waaraan een man zich met één arm vastgeklemd hield. De "Heerenveen" draaide bij, zoodat de sloep langs bakboordzijde kwam te liggen. De stuurman begaf zich in de sloep, trok den schipper uit het water en liet hem met touwen aan boord hijschen. De man verkeerde in een deerniswaardigen toestand, en riep voortdurend, dat zijn vrouw en zes kinderen, alsook de loods, zich nog aan boord bevonden. De loods hing in het want, vrouw en kinderen waren reeds omgekomen en bij het zinken met de roef weggespoeld. Het oudste der kinderen was 9, het jongste 2 jaar oud. De schipper, een man van middelbaren leeftijd, was geheel radeloos. Voortdurend moest men hem vasthouden, daar hij anders over boord zou zijn gesprongen. Toen hij later een beetje gekalmeerd was, zeide hij, dat hij het geen vijf minuten langer had kunnen volhouden bij de sloep. Aan boord van de "Heerenveen" was de consternatie natuurlijk groot. De boot keerde naar de Lemmer terug, om er den schipper, die in deze plaats familie heeft, aan wal te zetten en kwam daardoor twee uur te laat in Amsterdam aan. Dinkla is zoolang bij een scheepsbevrachter te Lemmer binnengebracht en is sprakeloos van ontzetting en wanhoop. Dinkla behoort tot de armste der schippers en hij moest zelfs in den afgeloopen winter bedeeld worden. Het scheepje was met zand en grint bestemd voor de firma Averson en De Vries te Steenwijk, die de aannemers zijn van den Noord-Ooster Lokaal-Spoorweg. 15 April zijn drie scheepjes, waaronder dat van het ongelukkige gezin, voor rekening van de firma H. J. den Breejen Jzn. uit Nijmegen vertrokken. Het scheepje was zeer waarschijnlijk niet meer zeewaardig, althans niet bestemd voor zulk een stormweder".
Nadat schipper Geert Dinkla aan boord van de Heereveen gehaald was, bleef Kapitein Blei nog een uur in de nabijheid van het schip om de zee af te speuren, op zoek naar een levensteken van Dinkla's vrouw, kinderen en de loods, maar alleen de mast was nog te zien tussen het schuim op de golven. Uiteindelijk besloot Blei terug naar Lemmer te varen. In de middag, toen de wind naar het noordwesten gedraaid was zijn vissers naar het gezonken schip gevaren om de zeilen te bergen. Lichamen werden niet gevonden. Het verhaal maakte destijds zo'n indruk dat burgemeester Hendrik Luiking van Lemmer op de avond van 21 april een telegram van H.M. koningin Wilhelmina ontving met een betuiging van diep leedwezen en deelneming en de vraag of er ook financiële hulp voor de schipper of de weduwe van De Vries nodig was. De burgemeester heeft die vraag bevestigend beantwoord.
Op 24 april stond in het Nieuwsblad van Friesland een heel uitvoerig verhaal over de scheepsramp voor de Lemster haven. Klik hier om het te lezen. Vier dagen later stond in dezelfde krant het volgende: "Wij laten hier nog eenige nadere bijzonderheden volgen, opgeteekend uit den mond van schipper Dinkla zelf, en die op enkele punten ons verslag rectificeren. Schipper Dinkla is Dinsdagmorgen 4 uur van Kampen vertrokken, dus niet onder Schokland vandaan. Met hem vertrokken nog twee geladen schepen met dezelfde bestemming. De wind was Zuidoost, doch veranderde halfweg de Ketel tot Zuidwest. De schipper heeft toen gereefd. De wind werd steeds westelijker, en was Nw. ten W., toen men het Noordeinde van Schokland gepasseerd was. Ook werd de wind gaandeweg heviger, en door de snelle verandering kwam er een bijzonder zware deining in het water. Toen men tot op ongeveer drie kwartier afstands de Lemster haven genaderd was, passeerde een visschersschuit het schip. Men had toen nog geen last met het een of 't ander, anders zou Dinkla den visscher wel gepraaid hebben. Maar op een halfuur afstands van de haven sloeg door een zware stortzee een luik in. De schipper heeft nog geprobeerd, de opening weer te sluiten, doch dat was vruchteloos. Terwijl toen de loods De Vries aan het roer stond, heeft Dinkla de boot naar 't schip getrokken. Terwijl hij hiermee nog bezig was, sloeg De Vries door een stortzee onder het helmhout door. De vrouw en kinderen zaten op dat oogenblik allen in de roef. De daaropvolgende golf sloeg Dinkla overboord, op de in 't verslag beschreven wijze. Vervolgens sloeg de roef weg, en ook verder is alles juist beschreven in ons verslag, in zooverre, dat de vrouw met drie der kinderen zich aanvankelijk aan de giek trachtte vast te houden, en niet aan het want. Dinkla houdt vol, dat zijn schip wèl zeewaardig was. Hij bevindt zich nog altijd te Lemmer, ten huize van den heer Propsraa. De berichten van enkele bladen, als zou hij krankzinnig geworden en naar Franeker overgebracht zijn, missen allen grond. Van de acht verdronkenen is nog geen enkel lijk gevonden. H. M. de koningin heeft f 50 gezonden aan de weduwe van de verdronken Kamper loods De Vries".
Geert Dinkla was op 5 februari 1872 in Uithuizen geboren en werd opgeleid als timmerman. Op 22 oktober 1898 trouwde hij in Ten Boer met Lammigje Schutrup. Vlak na zijn huwelijk verhuisde hij met zijn vrouw naar het Duitse waddeneiland Juist bij Norderney, waar de vier oudste kinderen geboren werden. Dinkla werkte op Juist bij de Duitse reddingsmaatschappij. Door de jaren heen heeft hij 80 mensen van de verdrinkingsdood gered. Op aandringen van zijn vrouw, die steeds bang was voor zijn leven, had Dinkla zijn baan opgezegd en met behulp van spaargeld en een lening een hektjalk van 100 ton groot gekocht. Nooit had hij kunnen denken, juist zijn vrouw en kinderen te zien verdrinken, zonder hulp te kunnen bieden.
In De Volksvriend van 20 mei 1909 stond: "Nog altijd bevindt de ongelukkige schipper Dinkla zich te Lemmer, wachtende op de mogelijke aanspoeling der lijken van zijne vrouw en zes kinderen de vorige week bij de vreeselijke scheepsramp omgekomen. Hoewel het gelukkig niet waar is, dat de van alles beroofde man naar het krankzinnigengesticht te Franeker moest worden overgebracht, laat het zich gemakkelijk begrijpen, dat hij nog steeds wanhopig is. Gelukkig, dat velen zich inspannen den ongelukkige te helpen, en benevens de belangstelling van H. M. de Koningin en van tal van particulieren ondervonden, thans ook in de Vereeniging Schuttevaer stemmen opgaan hem zooveel mogelijk financieel te steunen". Voor elk van de 8 lijken die gevonden zouden worden loofden Dinkla een vindersloon van ƒ 5,- uit. Het schip was verzekerd voor ƒ 1400,-. Van de verzekering kreeg hij ƒ 1050,- uitgekeerd. Hiervan moest ƒ 900,- aan de lening afbetaald worden. Van het restant, aangevuld met de gift van ƒ 50,- van H.M. de Koningin, moest hij leven en de begrafeniskosten betalen. Bron: De Courant 03-05-1909. Het stoffelijk overschot van Willem de Vries werd op 7 mei door een visserman gevonden in de Mirdummerhaak. Hij werd in Lemmer begraven. Op 6 mei werd Lammigje in Lemmer begraven nadat haar lijk twee dagen daarvoor door vissers in Lemmer aan wal was gebracht. Het lichaam van de 9-jarige Wilhelmina werd op 7 mei drijvend voor de kust van Enkhuizen aangetroffen. Op 8 mei werd de 10-jarige Hilje door een Enkhuizer visser aan wal gebracht. De zusjes werden op 8 mei in Enkhuizen begraven. Op 8 mei vond de Urker visser H. Netjes van de botter UK 145 benoorden Urk het lijkje van de 2-jarige Ebedina, dat op 9 mei in graf 204 op de begraafplaats van het Kerkje aan de Zee ter aarde werd besteld. Het lijkje van de 20 maanden oude Rikzelina spoelde op 9 mei op Wieringen aan en is daar op 11 mei ter aarde besteld. Op 12 mei bracht de 13-jarige visser Fimme Bootsma de 5-jarige Willem aan wal en diezelfde avond werd per as het stoffelijk overschot van de oudste zoon de 7-jarige Gerhard in Lemmer aangebracht, nadat het lijk op zo'n 200 m van de kust tussen Lemmer en Tacozijl drijvende aangetroffen was. De beide jongens waren de laatste vermisten en werden op 13 mei bij hun moeder ter aarde besteld. Schipper Geert Dinkla was bij de begrafenis van zijn vrouw en alle kinderen aanwezig.
In 1917 is Geert Dinkla, die toen weer als timmerman werkzaam was, hertrouwd met Anje Hoogheem. Zij kregen 3 kinderen, waarvan alleen een zoon in leven bleef.
In de Leeuwarder Courant stond op 25 mei 1909 het volgende bericht: "Lemmer, 25 Mei. Met de voorbereidende werkzaamheden voor het lichten van het schip de Hoop van schipper Dinkla, dat 20 April j.l. in de nabijheid van de haven alhier gezonken is, bij welke ramp acht menschen het leven verloren, is heden een aanvang gemaakt. Een stoomschelpenzuiger is in werking gesteld om eerst de grint, welke nog in het vaartuig aanwezig mocht zijn, daaruit te verwijderen". Het lichten van het schip zal echter niet gelukt zijn, daar het wrak 38 jaar later bij ontginningswerkzaamheden op kavel NA90 door landarbeider I. ten Cate werd ontdekt.
Maritiem archeoloog Yftinus van Popta wil op de plek bij Rutten waar het hekschip De Hoop op 19 april 1909 verging een gedenksteen oprichten.
Beluister hier de podcast Het wrakke water #2 Het drama van Dinkla en de Drie Gebroeders.
Bron: Rijksuniversiteit Groningen.