NM133-I / Kogge NM133-II

NM133-I / Kogge NM133-II

Plaats: Bant

Locatie: Kuinderbos kavel NM133

Maker:

materiaal: eikenhout

Jaar: 1000-1500


Beschrijving:

In november 1943 werd op advies van de gepensioneerde gemeentesecretaris van Kuinre, Wouter Fledderus (1881-1957), niet ver van het kanaal dat tot dichtbij Kuinre liep, een wrak van een 15e eeuws schip uitgegraven, dat overnaads gebouwd was met behulp van houten pennen. In het wrak op kavel NM133 werd een houten bolder gevonden voor het vastzetten van de touwen. Bron: Drenstch dagblad. Omdat in 1948 een tweede wrak op dezelfde kavel werd aangetroffen is aan NM133 een Romeinse I toegevoegd.

Op gronden die voor de landbouw ongeschikt waren werd in opdracht van de Directie Wieringermeer in 1948 begonnen met de aanleg van drie grote boscomplexen. Op een zogenaamde diluviale opduiking langs de oude kust bij Kuinre werd het Kuinderbos aangelegd. In het vroege voorjaar van 1949 werd Gerrit van der Heide (1915-2006), archeoloog in dienst van de Directie, per briefkaart op de hoogte gebracht dat bij het graven van greppels in het bos op kavel NM133 een scheepsrest was ontdekt. Bij de verkenning werd een hekhaak en een hekpaal van een kogge gevonden. De koggen waren zeewaardige vrachtschepen die in de middeleeuwen in belangrijke mate bijdroegen tot de macht van het Hanzeverbond van Nederlandse, Duitse en andere Noordeuropese handelssteden. In het algemeen was de kogge een schip van nogal gedrongen vorm, gebouwd op een rechte kiel met vrijwel rechte, tamelijk steil staande stevens, een overnaadse beplanking en een hoog vrijboord. Aanvankelijk was de huid aangebracht in omgekeerd klinkwerk en had het schip ingebouwde stevens. In het midden van de dertiende eeuw werd het gebruikelijke overnaadse werk toegepast en de stevens werden buiten de romp gebouwd. In Driemaandelijks bericht betreffende Zuiderzeewerken 1e en 2e kwartaal 1955 schreef Gerrit van der Heide: "Op kavel M 133 is een scheepswrak gevonden. Het ziet er naar uit dat het schip te fragmentarisch is om een verder onderzoek van enige betekenis te doen zijn". Op 5 februari 1955 maakte Van der Heide op de briefkaart de volgende aantekening: "Alleen achtersteven gevonden. Grond was verwerkt. Niet meer na te gaan of eerder opgraving was verricht. Niet verder onderzocht". Ondanks dat de vondst van een stevenknie en achtersteven als minder betekenis werd geacht, zijn ze blijkbaar toch geborgen en meegenomen. De vondst kreeg in het uiteindelijke dossier de code NM133-II omdat dit het tweede scheepswrak was dat op kavel M133 werd gevonden. In de jaren daarna werden de vondsten verwaarloosd en min of meer vergeten.

In het kader van het project 'Vergane Schepen' maakten drie studenten van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) van de Rijksuniversiteit van Groningen rond 2010 samenvattingen van opgravingsgegevens in dossiers uit het archief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, afdeling scheepsarcheologie in Lelystad. De tekening in het dossier van de NM133-II trok onmiddellijk de aandacht omdat het de achtersteven van een kogge betrof. Dit kon worden vastgesteld aan de hand van de delen waaruit de steven is samengesteld. Eén van de typerende constructiekenmerken van de kogge is de zogenaamde stevenhaak. Dit is een knievormig scheepsdeel, met een wat langer horizontaal deel en een korter verticaal deel dat wigvormig toeloopt. De stevenhaak vormt de verbinding tussen de kiel(plank) en de eigenlijke, verticaal staande steven. Dat het om een achtersteven gaat kon worden afgeleid uit de spijker(s)(gaten). Uit de beschikbare documentatie bleek dat het hier een losse vondst betrof.

De lengte van de achtersteven van de NM133-II bedraagt 2,55 m, de breedte10-16 cm en de dikte 10 cm. De vraag die de onderzoekers zich stelden was: "Bestaat er een vaste verhouding tussen de afmetingen (l x b x d) van de achtersteven van een kogge en de afmetingen van het bijbehorende schip?" Met andere woorden: "Maakten de scheepsbouwers in de late middeleeuwen ook al gebruik van vaste verhoudingen bij de bouw van hun schepen?" Om deze vraag te beantwoorden zijn 5 koggen met elkaar vergeleken. De gegevens waren afkomstig van de ZN43, de Almere kogge (ZA32), de NM107, de ZO36 en de Bremer kogge. Uit het onderzoek lijkt er een tendens te bestaan tussen de (gemiddelde) dikte van de steven en de scheepslengte van een kogge. De gemiddelde breedte van de steven vertoont eveneens een positief verband met de scheepslengte. Op basis van de trend die zich in de data lijkt af te tekenen, kon een uitspraak gedaan worden over de afmetingen van de kogge MN133-II. De geschatte breedte bedraagt 4,50 m. Op basis van de gemiddelde lengte-breedte verhouding kon de lengte van de NM133-II tenslotte geschat worden op 15 m en de holte op 1,50 m. De afmetingen en constructie van de kogge NM133-II vertonen overeenkomsten met de Modderman kogge NM107. De NM107 behoorde tot de grootste onder de kleine koggen, of de kleinste onder de middelgrote.

Bron: Paleo aktueel nr.24 (2013) pagina 99-107 : Een 'nieuwe' kogge in de Noordoostpolder door André van Holk.