Straatvaarder 'Queen Anne' (NK47-II)

 Straatvaarder 'Queen Anne' (NK47-II)
 Straatvaarder 'Queen Anne' (NK47-II)  Straatvaarder 'Queen Anne' (NK47-II)  Straatvaarder 'Queen Anne' (NK47-II)  Straatvaarder 'Queen Anne' (NK47-II)  Straatvaarder 'Queen Anne' (NK47-II)  Straatvaarder 'Queen Anne' (NK47-II)  Straatvaarder 'Queen Anne' (NK47-II)  Straatvaarder 'Queen Anne' (NK47-II)

Plaats: Rutten

Locatie: Hopweg 43, kavel NK47

Maker:

materiaal: eikenhout en naaldhout

Jaar: 18e eeuw


Beschrijving:

Tijdens ploegwerkzaamheden op kavel NK47 in februari 2016 trof een akkerbouwer uit Rutten hout op zijn akker aan dat wees op een scheepswrak. Door het inklinken van de veenbodem van de Noordoostpolder komen de wrakken die diep in het veen gezakt waren, steeds dichter onder het maaiveld te liggen. Om te kijken om wat voor schip het ging heeft een onderzoeksteam van het IFMAF (Rijksuniversiteit van Groningen, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Nieuw Land Erfgoedcentrum, gemeente Lelystad en de Archeologische Werkgroep Nederland, afdeling Flevoland) in oktober van dat jaar een verkennend onderzoek uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek werd een ongekend groot scheepswrak blootgelegd. Er zijn veel scheepswrakken in de regio aangetroffen, maar nooit zo groot als dit schip. De afmetingen van de verschillende constructiedelen van het wrak, zoals een dekknie die ter ondersteuning van het dek diende en de kielbalk, gaven aan dat het ging om een zeegaand schip dat 28 tot 30 meter lang moet zijn geweest. De grote van het schip verraste de archeologen. Men ging er namelijk vanuit dat de voormalige Zuiderzee met het ondiepe vaarwater, niet geschikt was voor dergelijke grote schepen. Dat het schip op grotere zeeën voer bleek bijvoorbeeld uit de dubbele scheepshuid. Het schip had eikenhouten huidplanken van ca. 50 cm breed en 58 mm dik, maar onderaan was er dennenhout tegenaan getimmerd als bescherming tegen paalworm en zeepokken. Dat was niet nodig voor een schip dat alleen op de Zuiderzee voer. Tijdens de verkenning stuitte het onderzoeksteam ook op 7 houten tonnen die waarschijnlijk in het laadruim lagen. Na het verkennend onderzoek werd het wrak weer afgedekt met aarde. De Wet op de archeologische monumentenzorg (2006) heeft als uitgangspunt dat archeologisch waardevolle resten op de vindplaats, in de bodem, moeten worden behouden. Dit noemen we: behoud in situ. Het wrak bleef op de vindplaats liggen tot er geld vrijkwam voor uitgebreid onderzoek. 

In opdracht van de gemeente Noordoostpolder zijn archeologen van het Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) van de Rijksuniversiteit Groningen met de opgraving van het schip gestart. De noodopgraving was nodig omdat het schip vlak onder het maaiveld lag en door inklinkende grond en landbouw werd bedreigd. De centrale vraag van het onderzoek was: "Wat deed dit schip hier"? Een groot deel van de opgraving gebeurde met de hand door studenten van de Rijksuniversiteit Groningen. Het wrak bleek ter hoogte van de kielbalk over de volledige lengte in tweeën te zijn gebroken, waarna beide zijden naar buiten toe omgevallen waren. Naast de bodem van het schip is ook de stuurboordzijde tot net onder het onderste dek en een groot deel van de bakboordzijde aangetroffen, waarbij het onderste ruim en bovengelegen dek, inclusief geschutpoorten, nog aanwezig waren. Hierin zijn een uitzonderlijk complete en goed bewaard gebleven combinatie van lading, inventaris, tuigage en bewapening aangetroffen. Het gaat om een zwaar bewapende koopvaarder. Tijdens de opgraving werden in het ruim 4 kanonnen van het type 'draaibas' gevonden, kleine gietijzeren kanonnen. Het gaat om klein kaliber geschut (halfponders), die met behulp van een mik, een ijzeren staaf met draaimechanisme, op de reling van het schip konden worden gemonteerd en in alle richtingen konden worden afgevuurd; vandaar de naam draaibas. Helemaal achterin het ruim bevond zich de zogenaamde konstabelskamer: een afgesloten deel van het ruim waarin wapens, buskruit en munitie lagen opgeslagen en die alleen toegankelijk was voor de konstabel, een artillerist bij de marine die voor het geschut verantwoordelijk was. In deze ruimte werden tijdens de opgraving honderden musket- en kanonskogels, granaten, kartetsen (clusterbommen), 3 vaatjes buskruit en kruitschoppen blootgelegd. Verder zijn in het scheepswrak nog twee musketpistolen en twee blanke wapens aangetroffen, mogelijk sabels. Tijdens de opgraving werd al snel duidelijk dat een deel van de kanonskogels te groot waren voor de draaibassen, wat doet vermoeden dat er ook zwaarder geschut aan boord van de koopvaarder heeft gestaan. Bron: Paleo-Actueel 

Het schip was een zogenoemde Straatvaarder, een vrachtschip dat speciaal gebouwd is om door de Straat van Gibraltar naar de Middellandse Zee te varen. Het doet, volgens de onderzoekers, denken aan een 'galjoot', een schip dat in het begin van de 18e eeuw veel werd gebruikt. Uit het feit dat er drie blokken gevonden zijn voor masten wordt geconcludeerd dat het zeilschip een driemaster was. Aangenomen wordt dat de Straatvaarder ten tijde van de ramp onder Engelse vlag voer. In het scheepswrak zijn twee zeldzame Royal Portrait Spoons uit London aangetroffen. Op de bovenkant van de stelen is de linksgerichte portretbuste van Queen Anne duidelijk te zien. Op één van de lepels houden twee engeltjes de kroon boven haar hoofd. Onder het portret bevindt zich een motief met ranken. Queen Anne was de zus van Mary Stuart, de vrouw van de Nederlandse stadhouder en latere Engelse koning Willem III (1650-1702). Queen Anne volgde Willem III na diens dood in 1702 op en was tot 1707 koningin van Engeland en Schotland en vervolgens tot aan haar dood op 1 augustus 1714 koningin van Groot-Brittannië. Op de achterkant van de steel van de Royal Portrait Spoon staat het Londense tingieters 'touchmark'. Het voelbare en zichtbare kenmerk van de Tudor-roos. Daarnaast zijn er tinnen borden en een tinnen schaal gevonden die eveneens voorzien zijn van het 'touchmark' van de Londense tingieter Henry Hammerton (1706-1741): de Tudor-roos met daarboven een kroon en het woord LONDON. Ook zijn er tinnen lepels gevonden van het vroeg-18e-eeuwse type 'rat-tail spoon' met een driehoekig reliëf aan de onderkant van de bak van de lepel. Een lepel omvat twee constitutieve elementen: een lepelsteel en een lepelschep die de 'bak' wordt genoemd. De bak zit aan het uiteinde en is het eigenlijke werktuig of instrument. Omdat de verbinding tussen steel en bak het kwetsbaarste deel van de lepel is wordt deze plek soms versterkt met een zilveren plaatje, een gekartelde versterking die een 'rat tail' oftewel 'rattestaart' wordt genoemd. De zogenaamde 'Rait-tail Dognose Spoon (hondenneus refereert aan de vorm van de top van de steel) is tussen 1704 en 1730 door James Tidmarh gemaakt. Zijn kwaliteitsmerk is nog vaag zichtbaar op de steel. Daarnaast zijn op de steel drie letters zichtbaar: een B boven een W en A. De letter 'B' verwijst naar de achternaam van de eigenaar van de lepel; de letters 'W' en 'A' naar de voornaam van de eigenaar en diens partner. Bronnen: Facebook Maritieme Archeologie Flevoland en Omroep Flevoland

Naast eerder genoemde vondsten zijn er drie Engelse gewichtjes gevonden voor het wegen van zilver en goud. De gevonden gewichtjes zijn een 3-pennyweight (4,67 gram), een 4-pennyweight (6,22 gram) en een bullion weight met een gewicht van 20 pennyweight en 16 grains, omgerekend 32,14 gram. Het model van de gewichtjes en de daarbij gebruikte merktekens doen eveneens vermoeden dat deze objecten uit London afkomstig zijn. Ook vonden de onderzoekers een complete gereedschapskist met diverse meetinstrumenten, zoals maatstokken en duimstokken, met daarop inches en Engelse woorden die gebruikt werden om de inhoud van tonnen te berekenen’. In het scheepswrak troffen de archeologen complete kannen en kruiken aan en een glazen drankflesje mét de sterke drank er nog in. Ook in twee complete baardmankruiken zat nog vloeistof. Daarnaast zijn houten vaten aangetroffen. In de deksels waren merktekens gekerfd waarvan de onderzoekers de betekenis nog niet hebben achterhaald. De vondst van een volledig intacte met bont gevoerde handschoen, een zogenaamde mitaine, een lange handschoen zonder vingers die in de 18e eeuw door dames werd gedragen, maar ook schoenen en lappen textiel maken het aannemelijk dat er een vrouwlijke passagier aan boord van het schip was. Daarnaast werd er een muts gevonden en 30 leren schoenen. De vondst van zoveel schoenen geeft aan dat toen het schip aan het zinken was men in het water moest springen en de schoenen heeft uitgetrokken. Bij het conserveren van de gevonden schoenen kwam naar voren dat een aantal schoenmaat 38-39 is. Dat wijst erop dat de 18e eeuwse mannen kleiner waren dan de huidige mannen.

Op het achtersteven van het schip staan dieptemerken. Deze geven de maximale diepgang aan. De afstand tussen twee dieptemerken bedraagt steeds een Engelse voet (30,49 cm). Uit de dieptematen is af te lezen dat de het schip een diepgang van 3 tot 3,5 m had. Dat is te diep voor dit deel van de voormalige Zuiderzee waardoor het schip vermoedelijk is vastgelopen en slagzij naar bakboord heeft gemaakt. Vervolgens is het over de lengte in tweeën gebroken. Tien voorwerpen zijn aan stuurboordzijde gevonden, alle andere vondsten lagen aan bakboordzijde. 

Het voor Nederland ongekende warme weer tijdens de opgraving was een ramp. Het houten schip was kurkdroog geworden, waardoor het bij aanraking verpulverde. De opgravingsput werd onder water gezet en de opgraving een week onderbroken. Het was de bedoeling dat het scheepshout, nadat de opgraving eind augustus afgerond was, overgebracht zou worden naar een groot scheepskerkhof bij Zeewolde. Maar na de werkzaamheden werd duidelijk dat de houten scheepsonderdelen vernietigd zouden worden omdat er geen geld was om het schip te conserveren. Boswachter Harco Bergman wist dit te voorkomen. Aan de rand van natuurgebied het Schoterveld kregen de spanten van het schip een nieuwe bestemming in de vorm van een monument. 

Na de opgraving zijn de vondsten in het Groninger Instituut voor Archeologie onderzocht en geconserveerd. Volgens maritiem archeoloog Yftinus van Popta is het schip overduidelijk afkomstig uit Engeland, al kan het van origine wel van Nederlandse afkomst geweest zijn. Zowel de huid, de spanten als de wegering van het schip zijn vervaardigd uit eikenhout dat afkomstig is uit de Belgische Ardennen en de Noord-Duitse laagvlakte. De constructie waarmee het dek aan de romp bevestigd was, een typisch Engelse constructie, deed in eerste instantie vermoeden dat het schip in Engeland gebouwd was. Maar omdat in de scheepsconstructie ook nog een duidelijke Nederlandse stijl herkenbaar is, ligt Nederland als bouwplaats voor de hand. Het schip is omsreeks 1705 gebouwd volgens de 'shell first'-methode waarbij eerst de huidgangen en pas daarna de spanten er binnen in werden geplaatst. Dit is een typisch Nederlandse bouwwijze. Opmerkelijk is dat de spanten erg dicht op elkaar zijn aangebracht. De afdichting van de huid bestond uit dierlijk haar, strengen touw en teer. De lengte van het schip over de kielbalk bedroeg 27 m, over de stevens max. 30 m. Van het voorschip is tijdens de opgraving niets teruggevonden. Het dendrochronologisch onderzoek heeft uitgewezen dat het eikenhout in de winter van 1704-1705 is gekapt. De datering van de voorwerpen uit het wrak geven aan dat het schip tussen 1715 en 1720 is vergaan. Zo is het aardewerk in het eerste kwart van de 18e eeuw gedateerd, het tin na 1700, kleipijpjes na 1714 en de gietijzeren kanonnen tussen 1715 en 1730.

Yftinus van Popta heeft het vermoeden dat er levende dieren aan boord zijn gehouden. Bij het sorteren en wassen van het botmateriaal zijn de onderzoekers naast de resten van een hond en de schedel van een kat ook resten van een kalf, tenminste 3 volwassen runderen, kippen en geiten tegengekomen. De aanwezigheid van een kalf wijst erop dat er verse melk aan boord was. De hond was een gezelschapsdier, de scheepskat was aan boord om het ongedierte te bestrijden. Knaagsporen die gevonden zijn wijzen er op dat er muizen en ratten rondliepen. Het ruim van het koopvaardijschip zat vol met ongedierte. Net als alle andere vondsten zijn ook deze bewaard en in kaart gebracht. In een potje bewaart Van Popta de eitjes van kakkerlakken. Maar ook kakkerlakken zelf zijn in het wrak gevonden. Net als kevers, een ei van een regenworm en de larve van een vlieg. Aan boord het schip heerste een luizenplaag. "We hebben luizenkammen gevonden", vertelde Van Popta. "We hebben tussen de tanden gekeken en daar zaten inderdaad allemaal luizen tussen." Niemand werd gespaard: ook de schipper zou er last van hebben gehad. Volgens Van Popta is het niet uitzonderlijk dat het een vieze bende was aan boord. "Het was heel moeilijk om de hygiëne goed te houden." In historische bronnen kwam al vaker naar voren dat het waarschijnlijk smerig was op de schepen. "Maar hier zien we het bewijs ervan." Toch deed de bemanning volgens de maritiem archeoloog moeite om verzorgd te zijn. Zo is in het wrak in Rutten een tandenborsteltje gevonden. Volgens Van Popta is het een unieke vondst. Hij heeft niet eerder zo'n tandenborstel gevonden in een scheepswrak. 

Archeobotanicus Morvenna van Rijn heeft onderzoek gedaan naar het plantenmateriaal dat tijdens de opgraving te voorschijn kwam. Ze onderzocht grote gondmonsters die eerst gezeefd moesten worden. Vervolgens werden de restanten onder de microscoop gelegd. Na een paar monsters uit het schip vond ze al peperkorrels, paradijskorrels en duizenden druivenpitten. Daarnaast werden perzik- en olijfpitten aangetroffen en een hele kleine kokosnoot. De vondst wordt omschreven als uniek. Het is voor het eerst dat een grote hoeveelheid resten van deze vruchten in een scheepswrak in Nederland gevonden zijn. Uit de aanwezigheid van een Spaanse olijfkruik gevuld met olijven en bladeren, die waarschijnlijk uit de buurt van Sevilla komt, en een Toscaanse oliekruik, vermoedelijk afkomstig uit Pisa, concludeert Van Rijn dat het schip op de Middellandse Zee gevaren heeft. 

Een scheepswrak wordt altijd vernoemd naar de kavel waarop het aangetroffen is. De Straatvaarder staat officieel te boek als NK47-II. In 1952 werd er melding gedaan van een scheepswrak in sectie K, het gedeelte van de Noordoostpolder grenzend aan het oude land tussen Lemmer en Kuinre. Na een bezoek aan de vindplaats werd het wrak aangemerkt voor verder onderzoek. In 1954 bleek dat het scheepswrak al sterk vergraven en beschadigd was door de pachter, waarna het wrak voor verder onderzoek moest worden afgeschreven. Toen in 2016 op dezelfde kavel een tweede scheepswrak werd ontdekt werd aan het eerste wrak een Romeinse 'I' toegevoegd. Omdat de officiele naam van de NK47-II nog niet teruggevonden is in de archieven hebben de onderzoekers naar aanleiding van de archeologische vondst van de Royal Portrait Spoons het schip de tijdelijke naam 'Queen Anne' gegeven.

In 2018 maakte Nieuwsuur een reportage over het scheepswrak de 'Queen Anne' die u hier kunt zien. Hier kunt u het opgravingsrapport 'Te groot voor de Zuiderzee' vinden. Beluister hier de podcast Het wrakke water #4 Koninklijk bezoek

Bronnen: rug.nl, de Noordoostpolder, lezing Yftinus van Popta, 21 februari 2019, Omroep Flevoland en de NOS.