Waterschip NP33

Waterschip NP33

Plaats: Schokland

Locatie: Ruïnepad

Maker:

materiaal: eikenhout

Jaar: 17e eeuw


Beschrijving:

Op 6 september 1957 werd tijdens het leggen van drainagebuizen op kavel NP33 een scheepswrak aangetroffen. Het wrak lag zeer dicht onder de kust van het voormalig eiland Schokland. Vier dagen later werd onder leiding van G.D. van der Heide een proefboring uitgevoerd, waarbij werd vastgesteld dat het een schip betrof dat goed geconserveerd was. Aan de hand van de verstoring van de bodemprofielen werd het voorlopig in de eerste helft van de 17e eeuw gedateerd. Uit het verkenend onderzoek bleek dat het om een vrij compleet vaartuig ging dat een groot aantal brokken natuursteen aan boord had.

In de zomer van 1958 werd het schip volgens de kwadrantenmethode opgegraven. Hierbij kwam een overnaads gebouwd waterschip aan het licht waarin zich tussen de mast enerzijds en de achterzijde van de woonruimte anderzijds zeer veel afgeronde stenen bevonden. De archeologen zijn na onderzoek van de 1113 stenen met een totaalgewicht van 5847 kg tot de conclusie gekomen dat het hier ging om Nederlandse zwerfstenen die vermoedelijk langs de Zuiderzeekust zijn verzameld. Tal van stenen werden nadat zij de tocht met het landijs hadden volbracht en vele eeuwen in onze morenelandschappen hadden gelegen, door kleine boeren en landarbeiders in Drenthe en 't Gooi gezocht of uitgegraven. Voor het kleine vaartuig was een hoeveelheid van bijna 6 ton stenen niet meer als ballast aan te merken. De onderzoekers gaan er daarom vanuit dat hier sprake is van een, wellicht tijdelijk, als vrachtschip voor steenvervoer voor de dijkbouw gebruikt oud visserschip. De gaatjes van de bun waren bij dit schip, in tegenstelling tot waterschip NP40, niet gedicht. De boorden en het bunschot toonden aan dat het hout aanzienlijk had geleden van de stenen. 

De belangrijkste vondst voor de bepaling van de woonruimte was de stookplaats die op ballaststenen achter de bun lag. Bij de waterschepen uit de 13e tot 17e eeuw bestond de stookplaats uit een verplaatsbare eikenhouten kist van ongeveer 80 x 80 cm en 20 cm hoog. Om brand aan boord te voorkomen was de houten kist gevuld met onbrandbaar materiaal, aanvankelijk leem later zand. Dit zand was in waterschip NP33 bedekt door kleine dikke plavuizen waarvan er 5 bewaard zijn gebleven. De plavuizen vormden een vloertje waarop een vuur gestookt kon worden. In het wrak zijn twee turven aangetroffen die waarschijnlijk als brandstof dienden.

Uit het bodemprofiel is op te maken dat het schip, vanwege het gewicht van de ballaststenen, snel in de zachte veenlaag is weggezonken. Dit wegzinken was niet diep genoeg om het hele schip te behouden. Alle delen die uitstaken boven de zeebodem en het latere maaiveld zijn of weggespoeld of door het natuurlijk rottingsproces verdwenen. Volgens het bodemprofiel is het wrak in het 2e kwart van de 17e eeuw gezonken. Vanwege de vele reparaties aan de huid van het schip kan gesteld worden dat het geen nieuw schip betrof. Derhalve kan de bouw van het schip in het 1e kwart van de 17e eeuw hebben gelegen. De weinige dateerbare inventarisvondsten bevestigen dit. 

Bronnen: Werkdocument 1985-209 Awb van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders en 'Gesteente uit een scheepswrak'.

Zie ook: MaSS