Zeeuwse poon NN38

Zeeuwse poon NN38

Plaats: Luttelgeest

Locatie: kavel NN38

Maker:

materiaal: eikenhout

Jaar: 19e eeuw


Beschrijving:

In 1945 werd in de Noordoostpolder de Luttelgeestertocht gegraven, op enkele honderden meters van het huidige dorp Luttelgeest. In het talud op kavel NN38 stuitte men daarbij op een scheepswrak. Het wrak werd datzelfde jaar verkend en gedeeltelijk verwijderd. Bij het afschuiven van de tochtwal werd in de winter van 1954-1955 het scheepswrak teruggevonden. Het schip was dusdanig beschadigde dat werd besloten om het te verwijderen en eventuele vondsten te bewaren. Het vondstmateriaal bestond met inbegrip van de verkenning in 1945, onder andere uit enkele marmeren platen, een wit aardewerken potje, enkele leren schoenen, een tinnen nachtspiegel en een koperen gespmedaillon met daarop een afbeelding van een zeilschip met 'hulpstoom'. Op basis van het vaatwerk, het medaillon en de verstoring van het bodemprofiel werd de ondergang van het schip gedateerd na 1860.

Op 27 juni 1957 meldden zich bij de Oudheidkundige Afdeling op Schokland twee dames van respectievelijk 81 en 76 jaar. Zij deden navraag naar een schip dat eind 1876 begin 1877 enkele kilometers voor Blankenham was vergaan. Eén van de twee dames had de schipbreuk meegemaakt. 

J. Spitse had als jongeman een aantal reizen per zeilschip naar Nederlands Indië gemaakt. Zijn spaargeld bewaarde hij in de vorm van gouden tientjes in een zakje om zijn nek. In 1875 kocht hij in Rotterdam van een Zeeuw het schip 'Koopmans Welvaren' een zogenaamde Zeeuwse poon, een platbodem vrachtschip, verwant aan de tjalk en geschikt voor het varen in ondiepe wateren. Een poon of poen is onder andere te herkennen aan de gebogen, van boven sterk naar binnen vallende en puntige voorsteven, de hoekige kimmen en de invallende boorden, waardoor het schip op het berghout smaller is dan op het vlak. De meeste poonschuiten voeren volgens een vaste dienstregeling tussen havens. Naast vracht namen ze ook passagiers mee. Ook de Zeeuwse schipper onderhield een beurtvaartdienst op de Zuiderzee. Met het schip ging ook de beurtvaart op de nieuwe eigenaar over.

In december 1876 vertrok de 'Koopmans Welvaren' met man, vrouw en baby aan boord vanuit de haven van  Kampen naar Blokzijl. De lading bestond naast de gebruikelijke zaken ook uit marmeren platen voor het in aanbouw zijnde huis van de heer Loos, één van de notabelen in Blokzijl. Het was vriezend weer en er stond een harde oostelijke wind. Het schip was getuigd met grootzeil, fok en kluiver. De haven van Blokzijl bleek bij aankomst een veel te lage waterstand om te kunnen binnenvaren. Het schip moest daarom op een afstand van enkele honderden meters buiten blijven liggen. Moeizaam werden de beijzelde en stijf bevroren zeilen gestreken. Schipper J. Spitse, zijn vrouw en baby werden met veel moeite van boord gehaald. Het schip werd achtergelaten om het de volgende ochtend bij opkomend tij binnen te brengen. Het water kwam echter sneller op dan verwacht. De wind draaide naar het noorden. Er kwam daardoor veel meer water, maar ook kwam het grondijs los en ontstonden er uitgestrekte ijsvelden. Het schip dreef met het ijs naar zee. In zo'n vier weken tijd werd het door het ijs lek gestoten en zonk enkele kilometers buiten de wal tussen Blokzijl en Blankenham. In januari 1877 heeft men nog wat tuigage en inventaris kunnen redden. 

Het verhaal van de twee dames bleek overeenkomsten te vertonen met het op kavel NN38 gevonden scheepswrak, dat op slechts 4 km afstand van Blankenham lag, vervoerde marmeren platen en is vergaan na 1860. Voldoende redenen om te concluderen dat de NN38 de Zeeuwse poon 'Koopmans Welvaren' is. Alleen het exacte moment van vergaan was nog niet bekend. Maritiem archeoloog Yftinus van Popta las in het Algemeen Dagblad van 30 december 1876 het volgende bericht: "Volgens een te Zwolle ontvangen bericht, zit de beurtschipper van Alkmaar met zijn vaartuig nabij Schokland in het ijs en moet zich, wegens den ingevallen dooi in gevaarlijke toestand bevinden; er wordt gezegd dat in de Zuiderzee nog een schip, waarop een geheel gezin is, in nood verkeert en het teeken daarvan gezien is van den vasten wal, zonder dat iets tot redding gedaan kon worden". Naar aanleiding van dit krantenartikel concludeerde Van Popta dat de 'Koopmans Welvaren' op 29 december 1876 is vergaan. 

Het scheepswrak NN38 was het eerste scheepswrak in Flevoland waarvan de identiteit en het verhaal achter de ondergang achterhaald kon worden.

Bronnen: Boeiend verleden - geschiedenis van het Zuiderzeegebied; Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland 2014 - Storm op komst (Yftinus van Popta).