Schokker NE72

Schokker NE72

Plaats: Nagele

Locatie: Abtsweg

Maker:

materiaal: eikenhout

Jaar: 18e/19e eeuw


Beschrijving:

In de eerste helft van 1956 werd op kavel NE72 scheepshout gemeld. Tijdens de verkenning, later dat jaar, kwam een klein vissersscheepje met een omvangrijke inventaris voor de dag. Deze omvatte tal van gave stukken vaatwerk, borden, steengoed kruiken, een merkwaardige kan van rood aardewerk zonder oor, houten gebruiksvoorwerpen, goed bewaard gebleven leerwerk, die alle in de tweede helft van de 17e eeuw te dateren waren. Het bleek te gaan om een kleine schokker van de oost- en zuidwal met een lengte van 10 m, een breedte van 4 m en een hoogte van 1,30 m. De schokker is een scheepstype dat rond 1800 zeer veel gebruikt werd op de Zuiderzee. De voorkant van het schip, de boeg, loopt vrij hoog op vergeleken met het achterschip. Dit geeft het schip een fraaie lijn, die vooral bedoeld is om het schip te beschermen tegen het opspattende buiswater. De lagere achterzijde biedt gelegenheid voor het uitzetten en inhalen van het visgerei. De bodem van het schip is vlak met een lichte helling voor en achter. Dat verbetert de zeileigenschappen, want dan laat het schip het water beter los en houdt het meer vaart. Een platte bodem is ook gunstig aan de oostkant van de Zuiderzee vanwege de droogvallende plekken, vooral bij oostenwind en de heersende ondiepte. De oostkant van de Zuiderzee is bij de overheersende westenwinden lagerwal. Bron: Rondom Schokland 55e jaargang nr. 4.

In de 17e, 18e en 19e eeuw was pijp roken onder mannen heel gewoon, ook aan boord van een schip. Vaak waren hun tabaksdozen versierd met graveringen. In het wrak trof men een versleten messing tabaksdoos met een opschrift aan dat tot op heden niet door de archeologen ontcijfert kon worden.

Naast de inventaris werd een rond bakenloodje Amelander Zeegat gevonden. Op het loodje stond het gekroonde wapen van Harlingen, met links een A en rechts een K (ArmenKamer Harlingen) en daaronder het jaartal 1820. Aan het begin van de 18e eeuw werd de betonning van het Amelander Zeegat (tussen Terschelling en Ameland), dat eerder onder de verantwoordelijkheid van de Admiraliteit van Friesland viel, opgedragen aan de Armenvoogden van Harlingen. De opbrengsten van de tongelden waren bestemd voor de stadsarmen. Het formaat en de vorm van de Harlinger loodjes, ronde of driehoekige, duidden op de hoogte van de belasting die de schippers per jaar moesten betalen. Afhankelijk van de scheepsgrootte is er sprake van bedragen van 16 stuivers voor het ronde loodje en 28 stuivers voor de driehoekige. Aan de hand van het loodje kan geconcludeerd worden dat het schip kort na 1820 ten onder is gegaan.

Bronnen: Krantenarchief Delpher en Driemaandelijksch bericht betreffende de Zuiderzeewerken, 1956, 1957, 1958.