Pinas 'Samuel' (NE81)

Pinas 'Samuel' (NE81)
Pinas 'Samuel' (NE81) Pinas 'Samuel' (NE81) Pinas 'Samuel' (NE81) Pinas 'Samuel' (NE81) Pinas 'Samuel' (NE81) Pinas 'Samuel' (NE81) Pinas 'Samuel' (NE81) Pinas 'Samuel' (NE81)

Plaats: Den Helder

Locatie: Willemsoord

Maker:

materiaal: eiken hout

Jaar: ca. 1620


Beschrijving:

In 1948 vond een agrariër op kavel NE81 aan de Prof. Brandsmaweg bij Nagele het wrak van een schip. Onderleiding van drs. G.D. van der Heide, die destijds de leiding van het oudheidkundig bodemonderzoek in de nieuwe polder had, werd vastgesteld dat het schip in de 17e eeuw is vergaan. Het bleek een koopvaarder te zijn die een eikenhouten buitenwand had van niet minder dan 5 cm dikte, terwijl de gehele scheepswand 45 cm dik was. Het scheepswrak, dat op de kavel van boerderij 'Voor de Boeg' lag, was zo goed bewaard gebleven in de bodem dat het pas tussen 1957 en 1961 door de Afdeling voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders werd blootgelegd en onderzocht. De opgraving werd mechanisch uitgevoerd, hetgeen een aanzienlijke besparing aan mankracht betekende. Het bleek dat het schip tijdens de zoutwater-fase, de Zu III, was vergaan. Uit het onderzoek bleek dat het om een eikenhouten, karveel gebouwd zeewaardig vrachtschip ging, dat omstreeks 1620 moet zijn gebouwd. Het was een zeilschip met drie masten en een spiegel en behoorde tot het scheepstype pinas. Omdat er toen nog geen mogelijkheden waren om het schip te conserveren heeft men besloten het maar in de bodem te laten zitten.

De Pinas is een klein en snel spiegelschip. Het werd zowel als koopvaardijschip als oorlogschip gebruikt. Het scheepstype was hoog in de achtersteven, rond van voorboeg en breed van spiegel. Het schip had een vrij vlakke bodem en was 27 m. lang, 7 m. breed, 3,5 m. hoog en kon circa 200 ton vracht vervoeren. De tuigage van dit schip had bestaan uit drie masten en een zware boegspriet, waaraan in totaal zo'n 8 razeilen gevoerd konden worden. Het was de meest ongeschonden koopvaarder die tot dan toe opgegraven was. Het schip was niet compleet, alleen het onderwater gedeelte en een stuk van de opbouw zijn bewaard gebleven. Op het roer en de voorsteven staan Romeinse cijfers. Dit zijn diepgangsmerken, uitgedrukt in Amsterdamse voeten.

Toen de archeologen het wrak onderzochten bleek het, in tegenstelling tot andere schepen, geheel leeg te zijn. De resten van de vracht die nog in het schip aanwezig waren, zoals eikenhouten duigen van een grote (wijn)ton, gaven aan dat de laatste reis naar het Middellandse Zeegebied moet zijn geweest. Wel zijn er voorwerpen van huishoudelijke aard gevonden zoals koperwerk, aardewerk en een stuk of wat fraaie bronzen grapen (kookketels). Ook kwam er een bronzen Zweedse munt, een øre uit 1654 aan het licht. In het randschrift staat 'Moneta Nova Dalarnensis', nieuwe munt van Dalarna, en daarnaast de naam van Koningin Christina van Zweden (1626-1689), die na haar bekering tot het katholicisme in 1654 maar liever niet meer vanuit Rome naar het Lutherse Stockholm terugkeerde. Vermoed werd dat het schip rond 1660 is vergaan. Het hout van het schip bleek in (relatief) uitstekende staat te verkeren, reden waarom de archeologen zich afvroegen waarom het schip nooit geborgen was. Een veronderstelling is dat de koopvaarder wellicht aan de grond gelopen is en vervolgens vast is komen te zitten in een snel dichtvriezende Zuiderzee. Wellicht dat daarna het ijs is gaan kruien en het bovengedeelte van het schip kapot heeft gedrukt, waarna men de hoop heeft opgegeven het alsnog te bergen. Alleen het onderschip bleef op de zandbank achter en zonk langzaam weg in de zeebodem. Bronnen: Leidse Courant, 28 juli 1981 en Nieuwsblad van het Noorden, 22 november 1985.

Het wrak kan de ‘Samuel’ zijn geweest. Uit archiefstukken blijkt dat in 1662 schipper Steven Rogier met een kostbare lading sinaasappelen en witte port van Alicante naar Amsterdam onderweg was. Op 8 februari raakte zijn schip de ‘Samuel’ tijdens een storm uit koers en liep ten oosten van Urk op de Vormt aan de grond. Daarbij kwamen heel wat bemanningsleden om het leven. Het verhaal gaat dat het schip leeggehaald is door Urker vissers. In de 14e eeuw had de graaf van Kuinre hun voorvaderen het recht op Zeevond verleend. Dit recht hield in dat alles wat de zee gaf op Urker gronden gesjouwd mocht worden. De eilanders verkregen de goederen. Wel diende men een tiende aan de leenheer te betalen en kwam een gedeelte van de opbrengst de kerk toe. Op grond van dit oude gebruik hadden de Urkers de lading van boord van de Samuel gehaald en op Urk opgeslagen. Maar sinds Amsterdam in 1660 de Heerlijkheid Urk als leengoed had verkregen gold het Hollandse zeerecht bij stranding. Dit hield in dat de Urkers alleen op verzoek van de schipper de lading van boord hadden mogen halen. Vervolgens zouden de Amsterdamse Commissarissen voor Zeezaken de hoogte van de betaling vaststellen. Na de uitbetaling was het schip en de lading dan weer 'vrij'. De eigenaar van de lading, de rijke Amsterdamse koopman Paulus Godin (1615-1690) wilde niet zolang wachtte en vroeg ds. Richardus a Landt-werven (van Landswerven) om te bemiddelen. Al snel kwam het tot een overeenkomst en de eilander werden rijkelijk beloond. Bron: BotterNeis, december 2016.

Toen er mogelijkheden waren om het schip te conserveren is het in de zomer van 1969 onderleiding van Gerrit van der Heide opgegraven. Het schip zat ruim 3,5 m onder het oppervlak van de voormalige zeebodem. Het werd helemaal uitgegraven. Omdat het wrak niet in zijn geheel geborgen kon worden is het in tweeën gezaagd. De beide delen werden in ijzeren frames op zogenaamde diepladers geplaatst. De Ketelbrug was nog niet gebouwd, de diepladers konden niet onder de bogen van de IJsselbrug bij Kampen door dus moest er via Zwolle en Elburg naar Ketelhaven gereden worden. De verkeerspolitie gaf echter geen toestemming voor transport over de weg. Wel werd er permissie verleend om over de weg naar Schokkerhaven te rijden. In september van dat jaar werden de onderdelen op een zolderschuit over het water naar het Rijksmuseum voor Scheepsarcheologie in Ketelhaven gebracht. Bron: Leeuwarder Courant, 19 september 1969

Een houten wrak kan na opgraving niet zo worden bewaard, dan droogt het hout en valt het geheel uit elkaar. Daarom moet het geconserveerd worden. Twee jaar heeft de pinas onder een watersproei-installatie gestaan. Omdat het cellulose nog in de houtvezels aanwezig was, hoefde er geen polyethyleenglycol (PEG) aan het water toegevoegd te worden. Vervolgens is de koopvaarder in vier jaar tijd gecontroleerd gedroogd. Het was voor het eerst in Nederland dat een scheepswrak op deze manier geconserveerd werd. De restauratie van het schip werd na 12 jaar in 1982 afgerond. 

In 1997 sloot het Museum in Ketelhaven zijn deuren. Wegens plaatsgebrek is het wrak van de Pinas in 1998 in bruikleen gegeven aan Willemsoord in Den Helder. Sinds 2003 staat het vrachtschip opgesteld in een glazen vitrine op het terrein van Willemsoord, de voormalige scheeps- en onderhoudswerf van de Marine.

Op het Geheugen van Nederland staat een foto van de opgraving.