Praam NE87

Praam NE87

Plaats: Nagele

Locatie: Havenweg 6

Maker:

materiaal: eikenhout

Jaar: 17e eeuw


Beschrijving:

In 1949 werd in de buurt van kamp Nagele, op kavel NE87, melding gedaan van een scheepswrak. In de zomer van datzelfde jaar werd een klein, lang bokje opgegraven, nauwelijks 7 m lang, dat nog goed intact bleek te zijn. Het platboomd vaartuig was zeer zwaar gebouwd. Een bok is een vaartuig dat behoort tot de grote familie van pramen. Een bok heeft geen gangboorden, maar wel een vast voor- en achterdek. Aan de achtersteven hangt geen roer. Dat maakt mogelijk dat het schip in twee richtingen kan varen. Deze eigenschap was vereist omdat de bokken veel werden gebruikt in smalle vaarten waarin men ze niet kon keren. Er was in het scheepje op kavel NE87 geen mastspoor te vinden en geen aanwijzing voor zeilgelegenheid. Ook was er niets dat er op kon wijzen dat het schip gesleept werd, geen ketting noch een gelegenheid om een ketting of sleepkabel aan vast te maken, was aanwezig. Was dit er wel geweest dan had men daarvan stellig sporen moeten terug vinden, ook al was de constructie zelf verdwenen. Aangenomen mag dus worden, dat het scheepje geboomd werd. Op die manier zou het van het Zwarte water of van Kampen uit misschien in de richting van Urk gevaren kunnen zijn. Een andere mogelijkheid is dat het vaartuig ergens dicht onder de kust of op de rivieren los geslagen is en weggedreven, om vervolgens nabij de plaats van het toenmalige werkkamp Nagele te zinken. Vermoedelijk was het een scheepje waarmee men destijds hooi of vee vervoerde. 

De opgraving, onderleiding van archeoloog Gerrit van der Heide, vond plaats volgens de kwadrantenmethode. Dat maakte het voor de onderzoekers mogelijk om aan de hand van de verstoring door het wegzinken van het scheepswrak na te gaan hoe de grondlagen van de voormalige Zuiderzeebodem te dateren zijn. Het schip werd niet direct geheel uitgegraven maar in vier kwadranten, met behoud van een overlangs en een overdwars grondprofiel, waarin de opbouw van de grondlagen bestudeerd kon worden. Zo kon men zien wat er gebeurde toen het wrak eenmaal de zeebodem had bereikt en daarin na verloop van enige tijd grotendeels wegzakte en tegelijk langzamerhand overdekt raakte met nieuwe grondlagen. Vandaar dat lange sleuven ook vóór, achter en opzij van het wrak gegraven werden zodat verstoring van de afzettingen goed bestudeerd, getekend en gefotografeerd kon worden. Het bokje bleek te zijn nagezonken in de zoute afzetting van de Zuiderzee (Zu), na de 17e eeuw, maar vermoedelijk nog voor het begin van de 18e eeuw. Bij de Zuiderzee-afzetting zijn 5 lagen te onderscheiden, ZuS (+ 1575 - + 1625), Zu VI (+ 1625 - + 1660), Zu III (+ 1660 - + 1675), Zu II (+ 1675 - + 1800) en Zu I (+ 1800 - 1932).

In 'Flevoland ondersteboven, Een interdisciplinair onderzoek naar de bodemprofielen van scheepswrakken in de provincie Flevoland', merkt maritiem archeoloog Yftinus van Popta op: "Scheepswrak NE87 (1600-1700) lijkt op het eerste oog gemakkelijk te dateren. De verspoelingslaag, de verstoring van de bodemopbouw na het wegzinken van het schip, eindigt volgens Van der Heide in de Zu III afzetting, wat betekent dat het schip tussen 1650 en 1665 moet zijn vergaan. De profieltekening toont echter een opvallend dikke Zu III afzetting terwijl deze over een korte periode is afgezet en daarom juist vrij dun hoort te zijn. Uit de profielbeschrijving van Van der Heide blijkt ook dat men onzeker was over de interpretatie van het bodemprofiel. Het is daarom te onzeker te stellen dat de NE87 is vergaan tussen 1650 en 1665."