Consolidated B-24H Liberator 42-51095

Consolidated B-24H Liberator 42-51095

Plaats: Kraggenburg

Locatie: Mammouthweg 34 en 26

Maker: Douglas-Tulsa

materiaal: diverse materialen

Jaar: 1942


Beschrijving:

Op 29 juni 1944 was de B-24H-20-DT Liberator met serienummer 42-51095 en rompcode Z5-Q opgestegen van RAF Horsham St. Faith nabij Norwich, (Norfolk, Engeland) voor een missie naar Ascherleben nabij Leipzig. Het toestel, met nickname 'Shoo Shoo Baby', maakte onderdeel uit van de 458th BG, 754th BS van de Amerikaanse 8e luchtvloot (8th Air Force). De staartcode was een K in een cirkel. Deze markering gaf aan dat het toestel tot de 2nd Bomb Division hoorde. De K in de cirkel stond voor de Bomb Group (BG) waar het toestel was ingedeeld, in dit geval de 458th BG. De letter-cijfer combinatie Z5, op de zijkant van de romp, duidde erop dat het toestel was ingedeeld bij het 754th Bomber Squadron (BS). Aan boord bevonden zich de 27-jarige 2Lt. Charles Brad Armour, de 27-jarige co-piloot 2Lt. Donald E. Blodgett, de 21-jarige navigator 2Lt. John O. Fullerton, de 23-jarige bommenrichter 1Lt. Fred H. Erdmann, de 20-jarige boordwerktuigkundige en topkoepelschutter S/Sgt Carry Garvin Rawls, 20-jarige radiotelegrafist S/Sgt. Jerome Brill, de 22-jarige buikkoepelschutter S/Sgt. Frank Peichoto, de 21-jarige rechter zijluikschutter Sgt. William Franklin Owens Jr., de 24-jarige linker zijluikschutter Billy Joe Davis en de 23-jarige staartschutter Sgt. Everett Sumner Allen. 

Het toestel keerde niet terug van de missie naar Ascherleben. Boven het doel, de Junkers vliegtuigfabriek, werd het toestel op 22.000 ft (6700 m) hoogte geraakt door afweergeschut (Flak). Zijluikschutter Sgt. Davis werd door granaatscherven aan zijn hoofd geraakt en was enkele minuten bewusteloos, maar de wond zag er niet ernstig uit. Zijn helm redden zijn leven. De rolroeren van de B-24 en alle 4 motoren raakten beschadigd. Het toestel viel uit de formatie omdat het in korte tijd zo'n 7000 ft (ca. 2100 m) aan hoogte verloor. Motor nr. 1 werd in de vaanstand gezet, terwijl de ander 3 brandstof verloren. P-51 Mustangs escorteerden de bommenwerper naar de basis in Engeland, maar aan de oostkant van het IJsselmeer viel nog een motor uit. Ze besloten terug naar land te vliegen en boven Vollenhove moesten 6 man het gehavende toestel verlaten. De Shoo Shoo Baby vloog verder, draaide naar het zuidwesten en probeerde Calais te bereiken om daar Het Kanaal over te steken. Na Bergen-op-Zoom raakte de brandstof op, de 4 overgebleven bemanningsleden, boordwerktuigkundige en topkoepelschutter S/Sgt Carry Garvin Rawls, radiotelegrafist S/Sgt. Jerome Brill, piloot 2Lt. Charles Brad Armour en co-piloot 2Lt. Donald E. Blodgett sprongen boven de Schelde uit het toestel. Rawls en Brill landden in het water bij het dorp Doel. Ze werden door burgers met een roeiboot uit het water gehaald en eenmaal aan land aangekomen direct door de Duitsers ingerekend. Rawls had tijdens de landing een gebroken enkel opgelopen en werd eerst in het ziekenhuis opgenomen voordat hij eind juli 1944 naar Stalag Luft IV werd gestuurd. Armour en Blodgett landden in de buurt van Hulst en wisten met behulp van het verzet uit handen van de bezetter te blijven. Op 4 september werden ze in de Belgische plaats Zele door Britse troepen bevrijd. Op 12 september 1944 keerden zij terug naar Engeland en vlogen in november terug naar de Verenigde Staten. De Liberator 42-51095 stortte om 12.13 uur neer op de boerderij van de familie Staes in het buurtschap Nieuw-Namen, nabij Hulst in Zeeuws-Vlaanderen. Petrus Gerardus Staes (56), z’n vrouw Clementina de Maeyer (55) en hun dochter Maria José (18) kwamen hierbij om het leven.

2Lt. John O. Fullerton, 1Lt. Fred H. Erdmann, S/Sgt. Frank Peichoto, Sgt. William Franklin Owens Jr., Sgt. Billy Joe Davis en Sgt. Everett Sumner Allen, die omstreeks 11.15 uur boven Vollenhove op ca. 12.000 ft uit het toestel waren gesprongen, landden behouden aan hun parachutes in het koren op de kavels NQ29 en NT2 in de Noordoostpolder. Op de grond hadden Adriaan Pienbroek, ploegbaas op NT2, en zijn collega's de vliegers zien springen. Instructies werden gegeven om de bemanningsleden zo snel mogelijk naar een veilig oord te brengen, voordat de Duitsers ten tonele verschenen. De vliegers werd verteld dat ze zich in het korenveld moesten verstoppen omdat de Duitsers naar hen op zoek waren. 's Avonds werden ze individueel opgehaald en naar Vollenhove gesmokkeld, waar ze overnachtten op verschillende adressen. Erdmann en Fullerton overnachtten bij de familie Kingma, Owens bij een politieman. De lichte hoofdwond die Davis tijdens de flakbeschieting had opgelopen werd verzorgd. Marten Kingma regelde het vervoer naar Meppel. Daar werden ze in safehouses ondergebracht in afwachting van vervalste persoonsbewijzen. Op het station in Meppel ontmoetten de bemanningsleden elkaar weer. Begeleid door 3 gidsen reisden ze 1e klas naar Amsterdam, waar ze 5 dagen verbleven in safehouses in Amsterdam en Zaandijk. Op 7 juli vertrokken de 6 mannen per trein naar Veghel en werden vandaar naar het Pyama house van de familie Otten in Erp gebracht. Anderhalf jaar lang was het woonhuis van de zussen Antoinette en Thea en de broers Harrie en Gérard een onderduikadres voor geallieerde vliegers en een belangrijke schakel in de pilotenlijn. Maar liefst 51 'airmen' vonden hier vanaf april 1943 tot aan de bevrijding in september 1944 tijdelijk onderdak. Vanuit Erp waren er twee manieren om naar Brussel te komen, het begin van de ontsnappingslijn van Comete, die naar Spanje leidde. Vanaf Erp liep route 1 in zuidwestelijke richting naar Antwerpen en vervolgens naar Brussel. Route 2 liep in zuidoostelijke richting naar Limburg, naar de regio Luik/Hasselt en verder naar Brussel. 

In Erp werden de mannen opgesplitst in groepjes van twee. Everett Allen en Billy Davis werden op 10 juli opgehaald. Het lag in de bedoeling om ze via verschillende safehouses naar Antwerpen te brengen. Zover kwamen ze niet. Toen ze op 18 juli net over de Belgische grens in Meerle aan de kant van de weg een sigaret stonden te roken bleek hun begeleidster een collaborateur. Zij hield een Duitse motor met zijspan aan en vertelde de soldaten over haar ‘buit’. De Duitsers keerden en kwamen terug met een vrachtwagen om Allen en Davis mee te nemen.
Fred Erdmann en Wiliam Owens werden ook op 10 juli meegenomen. Ook zij liepen in de val. Nadat ze de Belgische grens waren overgestoken, vertelde hun gids dat ze in het tarweveld moesten blijven en dat iemand ze zou komen ophalen om ze verder te brengen. Na enige tijd kwamen er twee jonge vrouwen die hen naar een buitenwijk van Antwerpen begeleidden en onderbrachten bij een gezin waar ze twee dagen verbleven. Eén van de vrouwen haalde ze op 21 juli op en vertelde dat ze hen naar het centrum van Antwerpen zou brengen en dat ze met een ambulance naar Brussel zouden rijden. Ze gingen een gebouw binnen en zij stelde hen voor aan twee mannen die ze naar Brussel zouden brengen. Ze namen hen mee naar een kantoor op de vijfde verdieping van het gebouw en vertelden dat ze hun zakken moesten legen omdat ze in handen waren van de Duitse Gestapo. In Antwerpen opereerde de beruchte Belgische V-Mann René van Muylem die er in februari 1944 in geslaagd was de Antwerpse verzetsbeweging te infiltreren. Hij werkte samen met twee jonge vrouwen die voor hem aan de Nederlands/Belgische grens de neergestorte vliegeniers ophaalden en naar Antwerpen brachten. Vandaar werden ze in zogenaamde duikadressen ondergebracht tot Van Muylem hen uitleverde aan de Duitsers. 
Na intensieve ondervraging en een verblijf in een gevangenis in Breendonk, ongeveer 20 km ten zuiden van Antwerpen, belandden Allen, Davis en Owens op 29 juli in ondervragingskamp Dulag Luft Oberursel bij Frankfurt en op 14 augustus 1944 in Stalag Luft IV in Gross Tychow (nu Tychowo, Polen). Op 6 februari 1945 werden 8000 krijgsgevangenen uit dit kamp gedwongen om naar het westen te marcheren. De mars duurde 86 dagen. Onderweg bezweken velen aan ondervoeding, uitputting en ziekten. Anderen werden vermoord door hun bewakers. Deze mars zou later de geschiedenisboeken ingaan als de "Zwarte mars". Everett Allen, Billy H. Joe Davis en William Franklin Owens overleefden de ontberingen. Na de bevrijding in april/mei 1945, keerden zij veilig terug naar de Verenigde Staten. Fred H. Erdmann heeft gevangen gezeten in Stalag Luft 1 in Barth, Noord-Duitsland. Tussen 13 en 15 mei 1945 werden de krijgsgevangenen uit dit kamp met Amerikaanse vliegtuigen geëvacueerd.

John O. Fullerton en Frank Peichoto bleven korte tijd in Erp en werden vandaar met de auto naar Boxtel gebracht, waar ze 3 nachten verbleven. Daarna 2 nachten in een boerderij in Deurne. De Duitsers waren actief in de buurt dus mochten ze niet lang op 1 plek blijven. Omdat er de laatste tijd teveel vliegeniers in België waren opgepakt werd besloten ze verder te helpen via route 2. Fullerton en Peichoto werden vervolgens ondergebracht op de Zwarte Plak (fam. Poels) in het dorp America bij Horst. Hier ontmoetten ze 2nd Lt. Richard Michael Tracy en S/Sgt. Frank E. Garofalo van de Boeing B-17G 42-31189, met de bijnaam Paragon en Sgt. Denis Sharpe en Sgt. Charles Raymond Francis van de Lancaster ME722 die ook via Meppel in het zuiden waren gekomen. Rond 19 juli namen de 6 airmen de trein van Venray naar Hoensbroek in de provincie Limburg. Daar verbleven ze 10 dagen bij een Nederlandse politieman thuis. Het idee was om ze via Maastricht naar België te sturen omdat dat veiliger was, maar vanwege de invasie in Normandië en de oprukkende geallieerde troepen was de vluchtroute versperd. Na een tijdje werden de zes mannen terug naar Roermond gestuurd. In het overzicht van de ontsnappingsroute Kelpen-Oler-Haler van 1944 staan de namen van 36 militairen, waaronder die van Fullerton, Peichoto, Tracy, Carofalo, Sharpe en Francis. Via safehouses in Heythuysen en Roggel, waar ze twee weken verbleven, kwam de groep in de bossen bij Kelpen-Oler terecht. Door de snelle opmars van de geallieerde werd het steeds moeilijker vliegeniers over de grens te brengen en ontstond er begin juli in het Keversbroek ten noorden van Kelpen-Oler bij toeval een pilotenkamp. Gestrande vliegeniers werden tijdelijk ondergebracht in twee kippenhokken. Vanuit de nabijgelegen Jeurissenhof, waar enkele Duitsers ingekwartierd waren, werden ze door Andreas Mooren en zijn vrouw Odilia van eten voorzien. Eind augustus stagneerde de afvoer van de vliegeniers. Op dat moment waren er nog 10 piloten in het kippenhok. Vier van hen konden alsnog met veel moeite over de grens geholpen worden. Bij de nadering van het front, medio oktober, zaten Fullerton, Peichoto, Tracy, Carofalo, Sharpe en Francis nog steeds in de Kelpense bossen. Omdat de opmars vastliep aan het kanaal Wessem-Nederweert en men in de frontlinie kwam te liggen werd het raadzaam geacht de zes onder te brengen op de boerderij van Frits en Harry Ophey in Leveroy, waar ze in een schuur verbleven. Het front rukte op en op 50 m van de schuur werden Duitsers gestationeerd. Daardoor werd het steeds moeilijker om eten vanuit de boerderij te krijgen. Op 1 november vertrok Fullerton om 04.00 uur alleen naar Kelpen om hulp te vragen voor zijn kameraden. Op 15 november 1944 werd Fullerton in Kelpen door de 51st (Highland) Infantry Division van the British Army bevrijd. Ook de anderen werden die dag bevrijd. Op 21 november keerden John O. Fullerton en Frank Peichoto terug in Engeland. 

Bronnen: ZZAirwar; De Noordoostpolder 31 maart 2019; 458 bg.com, bhic.nl; Teunis Schuurmans alias 'PATS; Illegaliteit in Limburg, gedurende WO2, deel 1.