Boeing B-17G 42-31218, Eto Itis

Boeing B-17G 42-31218, Eto Itis

Plaats: Blokzijl

Locatie: Buurtschap Baarlo

Maker: firma Boeing

materiaal: diverse materialen

Jaar: 1942


Beschrijving:

Op 10 februari 1944 steeg de Boeing B-17G-5-BO Fortress met serienummer 42-31218 en radiocode FC-E om 07.30 uur op van RAF Framlingham in Suffolk, voor een bombardementsvlucht op industriële gebieden in Brunswick (Braunschweig). Het Duitse Onderzoekcentrum voor Luchtvaart en vliegtuigfabrieken waren daar gevestigd en de stad was een belangrijk centrum van de wapenindustrie. De B-17 met de nickname 'Eto Itis' maakte  onderdeel uit van de 390th BG, 571th BS van de 3e divisie van de 8th Air Force. Ter herkenning had de 3e divisie een zwarte square (vierkant) op het verticale gedeelte van de staart. In de square was een hoofdletter G aangebracht die aangaf dat deze bommenwerper tot de 390 Bomber Group (BG) behoorde. De letters FC, op de zijkant van de romp, duidden erop dat dit toestel was ingedeeld bij de 571th Bomber Squadron (BS) van voornoemde Bomber Group. De B-17 42-31218, 42 staat voor het bouwjaar en de cijfers zijn het fabrieksvolgnummer, wierp boven het doel de bommen af en werd geraakt door Flak, Duits afweergeschut. Het toestel verloor vermogen in een motor en viel uit de formatie. Boven Oost-Nederland werd het achterblijvende toestel aangevallen door Focke-Wulf FW 190 jachtvliegtuigen van de Duitse Luftwaffe. Radio-operator en topkoepelschutter Sgt. James Alexander Harnish vuurde een lange salvo af. Er werd van alle kanten teruggeschoten. De rompbekleding bestaande uit aluminiumplaatwerk bood de inzittenden niet de minste bescherming tegen vijandelijke kogels. Harnish werd tijdens het luchtgevecht dodelijk getroffen.

De brandstoftank stond in brand. Op 20.000 ft, ofwel 6.000 m, moesten de overige 9 bemanningsleden het toestel verlaten. De bommenwerper stortte omstreeks 13.30 uur 1500 m ten noorden van de bebouwde kom van Blokzijl neer. Het vliegtuig kwam terecht op de boerderijen van Lok en van Van Benthem in het buurtschap Baarlo. Beide boerderijen vlogen in brand waarbij respectievelijk 15 en 3 koeien werden gedood door exploderende munitie. Het verkoolde lichaam van de 22-jarige S/Sgt. James Alexander Harnish werd in het wrak gevonden. Twee dagen later werd hij begraven in graf 3 op begraafplaats Baarlo. Op 8 april 1946 werd Harnish herbegraven in Neuville-en-Condroz (België) en in 1949 overgebracht naar de USA waar hij op 29 juni 1949 werd begraven in Clarion, Iowa.

Piloot 2nd Lt. John Garrett Burke (1917-1989) sprong als laatste uit de bommenwerper en landde in de Noordoostpolder, waar nu de kruising Blokzijlerweg-Ettenlandseweg is. Burke landde in het volle zicht van de Duitse luchtpost 'Ha7' op de oude dijk bij Blokzijl. De aanduiding 'Ha' stond voor Hase, de observatiepost maakte onderdeel uit van Stellung Hase, het radarstation bij Harderwijk dat deel uitmaakte van de 'Kammhuberlinie' die het luchtruim boven West Europa moest bewaken. De Luftwaffe soldaten van luchtpost 'Ha7' hadden onder meer tot taak om in het luchtruim het geallieerd vliegtuigverkeer te observeren en door te geven. Ze hadden een verbinding met Kampen. Naast het afspeuren van het luchtruim moesten de soldaten ook de omgeving van het gebied controleren op militairen van andere mogendheden. Ontkomen was voor John Burke onmogelijk. Hij werd gearresteerd en gevangen gezet in Stalag Luft I in Barth, Noord-Duitsland. 

Bommenrichter/togglier 2nd Lt. Andrea Montello (1919-1985) landde bij landgoed de Oldenhof ten zuidoosten van Vollenhove. Montello was tijdens het vuurgevecht door een .13 kogel gewond geraakt aan zijn linker been. Hij werd overgebracht naar het politiebureau in Vollenhove. Verzetsstrijder en opperwachtmeester der Marechaussee Harmen Visser ontfermde zich over hem. Hij leende burgerkleding voor Montello van zijn buurman Dries Noback. Toch werd Montello overgedragen aan de Duitsers omdat de baas van Visser het niet zag zitten. 2nd Lt. Montello zat, net als John Burke, de rest van de oorlog gevangen in Stalag Luft I. Het krijgsgevangenkamp werd op 1 mei 1945 door de Russen bevrijd. Tussen 13 en 15 mei 1945 werden de krijgsgevangenen met Amerikaanse vliegtuigen geëvacueerd. 2nd Lt. Burke en 2nd Lt. Montello werden naar het Lucky Strike Camp bij Le Havre gebracht en vandaar per schip gerepatrieerd naar de Verenigde Staten.

Staartschutter S/Sgt. Jerome A. Vilk (1922-1992) landde bij het buurtschap Zuurbeek bij Vollenhove in een boom en kwam vast te zitten. Hij werd gearresteerd en heeft de oorlog als krijgsgevangene uitgezeten in Stalag Luft IV in het Duitse Mühlberg. Het kamp werd op 25 april 1945 door het Rode Leger bevrijd. 

Navigator 2nd Lt. Howard Richardson (1918-1999) landde net als Montello bij landgoed de Oldenhof. Het was gebruikelijk dat de in dit gebied neergekomen geallieerden vliegers via het verzet in Vollenhove en Meppel naar het zuiden werden geholpen. Richardson kwam via notaris mr. J.J.J. van Kluyve (1904 - 1969) bij pilotenhelper Marten Kingma (1893-1965) in Vollenhove. 2nd Lt. copiloot Charles Anderson Hadfield (1917-2008) landde bij de Beulakerweg ten noordoosten van Vollenhove en kwam via de destijds 20-jarige Harm Jordens, wiens moeder pilotenhelpster was, ook bij Kingma. Omdat er stagnatie op de pilotenlijn was, werden Richardson en Hadfield door Kingma doorgestuurd naar Jille Zijlstra van het verzet in Drachten. Hij zorgde voor een schuilplaats. De mannen zaten bijna een half jaar in Drachtstercompagnie ondergedoken. Op 2 augustus verlieten zij Friesland, namen in Leeuwarden de trein en reisden via Zwolle naar ’s-Hertogenbosch. Ze stapte over op een lokale trein en bij één van de stations werden ze door een koerier naar het huis van Simon de Cock (1903-1989) in Kaatsheuvel gebracht. De Cock was eigenaar van Stoomwollendekenfabriek S. de Cock & Zonen in Tilburg en zat bij de verzetsgroep André. Van hieruit werden Hadfield en Richardson over de Belgische grens gebracht en vervolgens naar Antwerpen, waar hun ontsnappingstocht strandde. In Antwerpen werden de twee mannen begin augustus verraden door de Vlaamse collaborateur René van Muylem die er in februari 1944 in geslaagd was de Antwerpse verzetsbeweging te infiltreren. Richardson en Hadfield vielen in handen van de Duitsers. 2nd Lt. Richardson werd gevangen gezet in Stalag Luft III bij Sagan in de Duitse provincie Neder-Silezië en 2nd Lt. Hadfield in Stalag Luft VII-A. Op 29 april 1945 werd Stalag VII-A door de U.S. 14th Armored Division bevrijd. René van Muylem was een undercoveragent van de Antwerpse afdeling van de Duitse contraspionagedienst Abwehr Abteilung IIIf, die een valse ontsnappingslijn had opgericht waardoor 176 geallieerde bemanningsleden door de Duitsers werden opgepakt. Toen België in september 1944 bevrijd was, vluchtte Van Muylem via Duitsland naar Oostenrijk. Met de terugkeer van de Duitse troepen begin 1945 kwam Van Muylem mee naar Frankrijk als saboteur. Hij dook onder in de mess van het Lucky Strike Camp van de Amerikaanse luchtmacht, waar hij als barman aan de slag ging. Hij werd daar in de loop van 1945 herkend door 2nd Lt. Bob Hooke die op 15 april 1944 in zijn handen gevallen was. René van Muylen werd in Parijs gearresteerd. Door de krijgsraad van Antwerpen werd hij op 18 maart 1947 veroordeeld tot de doodstaf. Deze straf werd in hoger beroep bevestigd op 16 december 1947 door het Krijgshof van Antwerpen. Op 29 augustus 1949 voltrok een vuurpeloton in Antwerpen het doodsvonnis.

Boordwerktuigkundige/rugkoepelschutter S/Sgt. John Francis Graney (1919-2007), rechter zijluikschutter S/Sgt. Woodrow Wilson Tarleton (1917-2015), buikkoepelschutter S/Sgt. Angelo Gambino (1923-2011) en linker zijluikschutter S/Sgt. Earl Stanley Lambert (1921-1990) landden in deze volgorde ten zuiden van Zwartsluis. Tarleton, die door het afweergeschut lichtgewond geraakt was aan zijn linkerbeen, werd direct na de landing geholpen door 2 Nederlandse zussen en vanaf dat moment werd zijn ontsnapping geregeld. Lambert, die door afweergeschut verwond was aan zijn hand  en bevroren vingers had, zag Gambino 6 uur na de landing terug. Graney en Tarleton werden nadat ze geland waren naar Meppel gebracht. De vier ontmoetten elkaar twee dagen na de crash bij verzetsstrijder Peter van den Hurk (2014-1019) van de knokploeg in Meppel. Daar kregen de 4 bemanningsleden van de Eto Itis gezelschap van 2Lt. John Lyons, die op 10 februari boven Ossenzijl uit de B-17 # 42-37950 'Dinah Migth' gesprongen was. Van den Hurk droeg de vliegeniers over aan Joke Folmer (1923-2022), lid van de verzetsgroep Fiat Libertas, die ze met de trein meenam naar Zeist. Graney, Tarleton, Gambino, Lambert en Lyons verbleven 14 dagen bij Folmer, voor ze verder naar het zuiden reisden. Uit foto's blijkt dat John Francis Graney, Angelo Gambino en John Lyons tijdelijk onderdak vonden bij Maria Teuwen (1886-1970) in Roermond. Na een verblijf van een week in Maastricht zijn alle vijf in gezelschap van Jacques Vrij 's nachts in een roeiboot de Maas overgestoken. Na de overtocht werden ze ondergebracht in de destijds gesloten Singer-naaimachinefabriek in Luik. Vervolgens werden de vier bemanningsleden van de Eto Itis via Anderlecht en Brussel naar Waterloo gebracht waar ze een week verbleven. Vanuit Waterloo gaan de mannen terug naar Brussel. Hier scheidden zich hun wegen. 
Lambert, Graney en Gambino werden op 14 maart naar Charlois gebracht. S/Sgt. John Graney en S/Sgt. Angelo Gambino werden op een ander adres ondergebracht dan Lambert. Op 28 april werden de twee mannen, na de arrestatie van één van hun helpers, naar Fleurus gebracht. Daar werden ze na verraad op 2 juli door de Gestapo opgepakt. S/Sgt Graney en S/Sgt. Gambino hebben, evenals S/Sgt. Vilk, tot 25 april 1945 gevangen gezeten in Stalag Luft IV.
S/Sgt. Earl Stanley Lambert ging eind juli terug naar Brussel, vanwaar hij in augustus, in afwachting van de bevrijding, ondergebracht werd in een pilotenkamp in de bossen ten zuiden van Ciney (Ardennen). Bevrijd door Amerikaanse troepen ging Lambert met een Amerikaanse tankeenheid mee naar Luik vanwaar hij per vrachtwagen naar Parijs werd gebracht. Daar bleef hij drie dagen voordat hij op 10 september 1944 per vliegtuig vanuit Le Bourget terugkeerde naar Engeland om zich bij zijn eenheid te voegen. Earl Lambert werd begin oktober 1944 gerepatrieerd naar de Verenigde Staten.
S/Sgt. Woodrow Wilson Tarleton verbleef vanaf maart bij mevrouw Jeanette Schuurman in Anderlecht. Toen zij op 19 juli door de Gestapo gearresteerd werd, wist ze Tarleton nog te verstoppen in de kelder. Na zijn ontsnapping werd Tarleton enige tijd in Charleroi ondergebracht en half juli in Schaarbeek, een plaats ten noordoosten van Brussel. Op 31 juli werd Tarleton met andere vliegers naar Namen gebracht en vervolgens met een auto naar Dinant. Twee dagen fietsten ze met een gids naar een kamp vlakbij de Franse grens, waar de 22 vliegers die in het kamp verbleven op 8 september 1944 door Amerikaanse troepen werden bevrijd. Woodrow Tarleton verbleef drie dagen in Parijs en keerde op 11 september terug naar Engeland. Ook Tarleton kwam begin oktober terug in de Verenigde Staten.

Op 10 februari 1944 waren meer dan 1000 toestellen van hun bases in Engeland opgestegen om industriële doelen in Duitsland te bombarderen. 169 B-17 bommenwerpers namen deel aan de missie op Brunswick (Braunschweig), 141 toestellen troffen doel en 29 B-17's keerden niet terug naar hun basis. De B-17 G # 42-37950, Dinah Might maakte die middag een noodlanding in de Noordoostpolder.