Avro Lancaster Mk. III LM333

Avro Lancaster Mk. III LM333

Plaats: Marknesse

Locatie: ~ kavel NS4

Maker: A.V. Roe Aircraft Co.

materiaal: diverse materialen

Jaar: 1943


Beschrijving:

Op 23 augustus 1943 steeg om 20.31 uur de Avro Lancaster Mk. III met serienummer LM333 en radiocode HW-V van het No. 100 Squadron op van RAF Grimsby in graafschap Lincolnshire om deel te nemen aan een aanval op Berlijn. Op de heenvlucht werd de Lancaster op 20.000 ft. hoogte getroffen door luchtafweergeschut (Flak) toen het toestel de Nederlandse kust passeerde. Eén motor vloog in brand en kort daarna gaf de piloot opdracht om te springen. De 20-jarige navigator Sgt. Eric John Gargini (RAF), de 22-jarige bommenrichter Sgt. James Noble (RAF), de 22-jarige radiotelegrafist Sgt Albert Edward Henry (RAF), de 26-jarige rugkoepelschutter Sgt. John Jacob Adelstein (RCAF) en staartschutter Sgt. Royce Fidler (RAF) sprongen omstreeks 23.15 uur op 6.000 m hoogte boven de Noordoostpolder en Noordwest Overijssel. Nadat de 5 bemanningsleden gesprongen waren keerde de Lancaster LM333 met aan boord de 22-jarige piloot P/O Francis Albert Preston (RCAF) en de 23-jarige  boordwerktuigkundige Sgt. Harold Chadwick (RAFVR) terug en vloog naar het westen. Om 23.35 uur explodeerde de bommenwerper boven Noord-Holland en stortte tussen Bergen en Bergen aan de Zee neer. Beide inzittenden kwamen om het leven en werden begraven op de Algemene Begraafplaats in Bergen: Plot 2. Row C. Grave 24 en 25. 

Sgt. James (Jock) Noble landde omstreeks 23.15 uur in de Noordoostpolder, nabij arbeiderskamp Marknesse (dorp B ), waarschijnlijk in de buurt van kavel NS4. Cornelis Lindeloof, woonachtig in kamp Marknesse, was magazijnmeester in de Centrale Werkplaats in Vollenhove. Op de ochtend van 24 februari 1943 ging hij op weg naar zijn werk. Nabij 'dorp B' trof hij James Noble aan bij een aantal arbeiders. Noble had te kennen gegeven dat hij zich bij de dichtstbijzijnde politiepost wilde melden. Omdat Lindeloof op weg was naar zijn werk nam hij Noble lopend mee tot kavel NS20 (tegenwoordig onderdeel van het Waterloopbos), waar hij hem om 8.30 uur achterliet onder bewaking van enkele arbeiders. Lindeloof informeerde ingenieur Wim Corstiaensen van de Cultuurmaatschappij 'de Wieringermeer', die vervolgens om 8.45 uur contact opnam met opperwachtmeester Laurens Christiaan Segaar van de post Vollenhove. Om 9.30 uur werd Sgt. James Noble door ing. Costiaensen en opperwachtmeester Segaar opgehaald en overgedragen aan de Ortskommandanteur in Zwolle. Noble weigerde informatie te geven over zijn landingsplaats en waar hij zijn uitrusting had gelaten.
Op 28 augustus 1943 meldde de groepscommandant b/a. de opperwachtmeester J. Spa het volgende: "Aanhouding Parachutist. Bij dezen heb ik de eer U Wel Edel Gestrenge beleefd aan te bieden, een rapport in vijfvoud van de Opperwachtmeester, Postcommandant te Kuinre, betreffende de aanhouding van een Engelsch militair (Canadees). Bedoelde militair is volgens bedoeld rapport aan de Duitsche luchtwacht overgegeven. De vereischte meldingen zijn verricht". Sgt James Noble werd overgebracht naar Stalag 4B, een krijgsgevangenkamp bij de Duitse plaats Muhlberg aan de Elbe en in het beheer van de Wehrmacht. Op 23 april 1945 werd Stalag 4B door het Rode Leger bevrijd. 

Na een geslaagde landing klopte Sgt. Albert Edward Henry aan bij boerderij 'de Werf' van Wicher Huisman, net buiten Blokzijl. De 16-jarige Gerard Huisman bracht hem per fiets naar het station in Steenwijk. Op 26 augustus 1943 werd hij in een weiland bij Deventer door agent Harmen Kieftenbelt opgepakt. Om 19.30 uur meldde inspecteur Gerrit ter Horst aan de Sicherheitspolizei in Arnhem dat te Deventer de Engelse vlieger-telegrafist A.E. Henry was aangehouden. Op 27 augustus werd Henry door twee agenten overgebracht naar Arnhem ter voorgeleiding aan de Feldgendarmerie aldaar. Hij bracht als krijgsgevangenen de rest van de oorlog door in Stalag 4B. Tijdens zijn gevangenschap is hij opgenomen geweest in een Duits ziekenhuis. Albert Edward Henry trouwde op 4 oktober 1945 met Violet Bird. Tijdens hun huwelijksreis overleed hij op 10 november 1945 aan een hersenabces en frontale sinusitis en werd begraven op Nunhead Cemetery in de Londense wijk Southwork. Zijn naam staat vermeld op een herdenkingsmuur op de begraafplaats; Panel 8, Square 74, Grave 41589.

Sgt. John Jacob Adelstein landde bij Blankenham en brak zijn linkerenkel. Hij hield zich schuil in een schuur op het erf van veehouder Teunis de Boer aan de Lageweg. De volgende ochtend werd hij om 05.15 uur ontdekt en ingerekend en eveneens als krijgsgevangenen overgebracht naar Stalag 4B. 

Sgt. Eric John Gargini werd op 26 augustus 1943 in Zwolle opgepakt en krijgsgevangen genomen. Hij overleefde de oorlog verbleef ook tot aan de bevrijding in Stalag 4B. 

Sgt. Royce Fidler was de enige die er in slaagde uit handen van de Duitsers te blijven. Hij landde in een veld ten noorden van Ossenzijl. Nadat hij zijn parachute en vlieguitrusting had verborgen begon hij naar het zuiden te lopen. Omdat hij de rivier de Linde niet kon oversteken sliep hij in een hooiberg naast een boerderij. De volgende dag ontmoette hij twee mannen die zijn uniform herkenden als dat van een Britse vlieger en al snel regelden ze dat hij een overall kreeg. Nadat hij een maaltijd had genuttigd werd Fidler op de fiets via Kalenberg en Oldemarkt naar Belt-Schutsloot gebracht waar hij twee dagen verbleef. Op 26 augustus nam Peter van den Hurk, lid van de ondergrondse Binnenlandse Strijdkrachten, Fidler mee naar Meppel, waar hij werd opgevangen door de protestantse predikant Willem van Nooten en zijn gezin aan Zuidende 53. Op 2 september kreeg hij gezelschap van de 21-jarige radio-telegrafist F/O Herbert Arthur Penny, wiens Halifax HR878 op 31 augustus bij de dijk van de Noordoostpolder, op 1,5 km ten zuid-oosten van Kuinre, was neergestort. Op 2 oktober voegde de 22-jarige Sgt. Leslie C. Woollard, die op 23 augustus boven Ossenzijl uit de Lancaster JB144 gesprongen was, zich bij hen. Het vertrek van het drietal naar het zuiden werd een aantal keren geannuleerd of verzet.
In de vroege ochtend van 15 oktober nam Peter van den Hurk, Fidler, Penny en Woollard op de fiets mee naar Zwolle om daar de trein naar Tilburg te nemen. In Tilburg werden zij verder geholpen door Fiat Libertas, geleid door politieman K.G. (Kars) Smit. In Tilburg kregen de drie mannen gezelschap van S/Sgt. Paul F. Shipe wiens B-17 42-3227 op 17 augustus was neergeschoten. Per fiets werd het viertal door Kars Smit over de grens geloosd. 's Middags begeleidde hij hen per bus naar Turnhout en vervolgens met de tram naar Antwerpen. Daar werden de mannen overgedragen aan Ernest Van Moorleghem, die het viertal met de trein naar Brussel bracht, naar de woning van zijn schoonmoeder madame Elise Chabot. Vandaar bracht Van Moorleghem hen naar de viswinkel van Prosper Spilliaert in Schaarbeek, waar ze een schuilplaats vonden in een bijgebouw.
Hier werd de groep gescheiden. Fidler en Woollard bereikten samen Parijs. Van daaruit ging het naar Quimper in Bretagne. Een plan om hen op 5 november per boot de evacueren mislukte. Ze keerden terug naar Parijs. Een poging om via de Pyreneeën te vertrekken mislukte ook. Weer keerde ze terug naar Parijs. Op 24 december vertrokken ze weer naar Quimper en vervolgens naar Douarnenez. Vandaar liepen ze naar Tréboul. Op 21 januari 1944 stapte Sgt. Royce Fidler om 21.45 uur in Tréboul aan boord van het schip Breizh-Izel dat hem op 24 januari omstreeks 13.00 uur veilig terugbracht in Falmouth (Cornwall). 

Bronnen: De Noordoostpolder 7 augustus 2019; teunispats.nl Part 2; coscript-heroes.com; verliesregister.studiegroepluchtoorlog.nl