Ford B-24J Liberator, 42-51495

Ford B-24J Liberator, 42-51495
Ford B-24J Liberator, 42-51495

Plaats: Creil

Locatie: nabij Noorderringweg 11, NF84/NF85

Maker: Ford Willow Run fabriek

materiaal: diverse materialen

Jaar: 1942


Beschrijving:

De B-24J-5-FO Liberator, met serienummer 42-51495 van 93BG/329BS, steeg op 24 februari 1945 om 8.00 uur op van Harwick, Norfolk Engeland. Deze B-24J-5-FO Libarator was in 1942 gebouwd in de Ford Willow-Run fabrieken in Michigan. Het getal '5' is het block number. Zodra een type vliegtuig in produktie ging, kende men een versienummer (block nummer) toe. De machines van een bepaald blocknummer waren identiek. Als er op de tekentafels veranderingen aangebracht waren, ging men in de montagehal een nieuw block nummer gebruiken. Om het allemaal nog wat onduidelijker te maken versprong het steeds 5 cijfers, dus van 1 naar 5 naar 10 naar 15 enz. Deze B-24 behoorde dus tot de tweede versie. In totaal werden er 180 toestellen met hetzelfde block nummer bij Ford (FO) gebouwd.

Op zaterdag 24 februari voerden 104 bommenwerpers van het type B-24 Liberator van de Second Air Division, een bombardementsaanval uit op de raffinaderijen van de Duitse plaats Misburg, ten oosten van Hannover. De B-24J-5-FO Liberator 42-51495 werd gevlogen door Capt. Gene Leroy Maddocks. Deze bommenwerpers waren bemand met twee navigatoren. Eén in een plexiglas koepeltje net voor de cockpit die navigeerde via gegist bestek (dead reckoning) en een tweede die zijn werkplek in de neuskoepel had en navigeerde door uit te kijken naar opvallende punten in het landschap (pilotage). Deze B-24 was uitgerust met een H2X "Mickey" radar. Op met radar uitgeruste toestellen was een radaroperator aan de bemanning toegevoegd. Hij was als navigator opgeleid, dus de leidende toestellen hadden 3 navigatoren aan boord. Er was geen buikkoepelschutter omdat de buikkoepel vervangen was door de radarkoepel. Daarom hadden "Mickey" vliegtuigen geen verdediging aan de onderzijde van het toestel.

Naast Capt. Maddocks waren co-piloot 1st Lt. Fred Lakner, navigator 1st Lt. Edward Nicholas Anderson, bommenrichter 1st Lt. Donald Naylor Winn, pilotage navigator 1st Lt. Anthony John De Cillis Jr., 'Mickey' radar operator 1st Lt. Gunnard Clarence Strand, boordwerktuigkundigge/rugkoepelschutter T/Sgt. Richard Leroy Wnuk, radiotelegrafist T/Sgt. Norman Earl Fuller, neuskoepelschutter S.Sgt. Kenneth W. Johnson, zijluikschutter S/Sgt. Paul Joseph Suchcicki en staartschutter S/Sgt. Roy Gene Micheli aan boord. In het toestel vloog tevens Air Commander Capt. Oscar Phil Hoffman mee als aanvalsleider. 

Op de heenweg ontstonden er problemen aan motor nr. 4, de rechterbuitenmotor. Vlak voordat de bommenwerper het doel bereikte zag Capt. Hoffman zich genoodzaakt om de leiding van de formatie om 12.55 uur over te dragen aan Capt. Bennett E. Everest. De bommenwerper zakte weg uit de formatie maar desondanks werd het doel gebombardeerd. Kort daarna viel ook de linkerbuitenmotor uit en de B-24J verloor hoogte en snelheid. Ter bescherming werd jagerhulp ingeroepen. Spoedig verschenen er vier P-51 Mustang-jagers, die de B-24J op de rest van de vlucht escorteerden. Toen het toestel de zuidelijke dijk van de Noordoostpolder passeerde viel ook de rechterbuitenmotor uit. Op 5000 feet verlieten de twaalf bemanningsleden de bommenwerper en landden hangend aan hun parachute veilig in de Noordoostpolder, in de buurt waar de Kuindervaart in de Lemstervaart komt. De B-24J Liberator stortte om 14.30 uur met nog één draaiende motor neer op 9 km ten zuiden van Lemmer, op kavel NF84 en NF85 in de Noordoostpolder, 6 km ten westen van kamp Schoterbrug. Capt. Maddocks was als laatste gesprongen en landde bij de Lemstervaart, niet ver van het vliegtuig.

De Duitse bezettingstroepen waren snel ter plaatse en binnen 25 minuten werden elf van de twaalf bemanningsleden gearresteerd. "Nadat de Duitsers de elf gevangen hadden genomen werden ze op transport gezet. Dat gebeurde in de achterbak van een door middel van een hout gestookte gasgenerator aangedreven vrachtwagen. De officieren werden overgebracht naar een kleine gevangenis in Meppel. Na een aantal dagen werden ze per bus en per trein overgebracht naar Oberursal, een doorgangs- en ondervragingskamp bij Frankfurt. Die reis duurde een aantal dagen omdat ze steeds van bomkrater naar bomkrater vervoerd werden". Navigator 1st Lt. Anthony John De Cillis Jr. vertelde in 1985: "Toen we vanuit onze gevangenis te Meppel overgebracht werden naar een soort legerbus, kregen we opdracht strak voor ons uit te kijken en geen contact te zoeken met de burgerbevolking. We liepen tussen de bewakers door die het geweer in de aanslag hielden. Het was doodstil. Uit een ooghoek zag ik plotseling een jong kind, tussen 11 en 14 jaar oud. Achter de rug van de bewakers keek het mij strak aan met de vingers van de hand maakte het het 'V'-teken. Tot dat moment had ik het behoorlijk met mezelf te doen (zelf- medelijden), maar dat gebaar en die glinsterende ogen beurden me op. We waren niet alleen". Na de ondervragingen te Oberursel werden ze naar een krijgsgevangenkamp gebracht bij Neurenberg. Het oprukken van de geallieerd legers dwong de Duitsers hen te verplaatsen en vanwege gebrek aan vervoer ging dat lopend. Ze moesten naar München (kamp Mooseburg). Die tocht duurde een aantal dagen. Tijdens deze tocht heeft een voorval een onuitwisbare indruk op hem gemaakt. Terwijl de rijen krijgsgevangenen op de weg liepen kwam een groep Amerikaanse jagers boven hen. De Cillis jr. en de mensen om hem heen, waarmee hij gesprekken had gevoerd onder het lopen, doken weg in de berm. Hij kroop achter een boom. Rondom spatten de kogels in de grond en in de lichamen van zijn medegevangenen en begeleiders. Een aantal van hen was dood of gewond. Hij had geen schram'. Bron: Historische kring Eemnes,

Captain Maddocks wist uit handen van de Duitsers te blijven. Schipper Peter Blokhuis Johz. (Peet van Hannes van Bont, 1895-1964) van de botter BU 33, die in de Lemstervaart voer, verstopte Maddocks aan boord en nam hem mee naar Spakenburg. Het was hongerwinter. In Nederland was grote schaarste aan voedsel en brandstof. Vanuit Spakenburg waren een aantal botters naar Friesland vertrokken om daar aardappels te halen voor de Voedselvoorziening van Amersfoort, die daarna door de voedselcommissie werden verdeeld. Ook Schipper Peter Blokhuis met als knecht Wouter de Jong (geboren 1889) was met de BU 33 naar Dronrijp vertrokken, samen met de BU 114 van Jan Koelewijn (1903-1993). Daar aangekomen werden aardappels ingeladen en via de kanalen en meren waren ze bij Lemmer aangekomen. Vanuit Lemmer, voeren ze, onder normale omstandigheden, dan het IJsselmeer op, maar dit keer lukte dat niet, omdat de Zuidwesten wind het ijs van het IJsselmeer had opgestuwd in de aanlooproute naar Lemmer. De botters voeren daarom door de Lemstervaart naar Emmeloord en waren nu op weg naar Urk. Zeilen ging niet en daarom werden de schepen voortgetrokken door de bemanningsleden die op de wal liepen. Een zwaar karwei. In de middag werd aangelegd en een bakje thee gezet. Plotseling stond er een jongeman gekleed in een vreemdsoortige overall in de deuropening van de roef. De vreemdeling zei 'Wote, wote'. Na van hun schrik en verbazing bekomen te zijn ontdekte Blokhuis zoon Willem, die wat Engels sprak, dat het een Engelsman of Amerikaan was en dat hij om water vroeg. Hij kreeg water aangereikt en na enige vragen werd duidelijk dat het om een Amerikaanse vlieger ging. Hij was aan zijn parachute neergekomen en had zich verstopt tussen riet en in sloten. Dat was ook wel te zien want hij was tot aan zijn middel nat. Na enig overleg werd besloten de vlieger te verstoppen en mee te nemen naar Spakenburg. Bronnen: Historische Kring Eemnes en ZZAirwar

Toen ze de haven Spakenburg binnenvoeren was het druk op de kade want behalve aardappelen voor de voedselvoorziening brachten de botters ook altijd wel ander eten mee. 's Avonds wandelde schipper Peter (Pé) Blokhuis samen met captain Maddock naar zijn huis waar hij de piloot liet onderduiken. De verzetsmensen Baas en L. Duijst hadden via geruchten gehoord dat Blokhuis in zijn huis een piloot onderdak bood. Zij vertrouwden de situatie niet en gingen polshoogte nemen. Een zeer jonge geallieerde piloot waarvan de crashpositie onbekend was, passeerde alle Duitse checkpoints en beweerde een kapitein te zijn. Was dat geen Duitse infiltrant? Duijst keerde terug met Wout Staal, leider van de plaatselijke verzetsgroep in Eemnes. Café ‘Schippers Welvaren’ aan de Wakkerendijk in Eemnes, van de ouders van Wout Staal, was de basis van het verzet. Daar hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog in totaal 52 geallieerde vliegers ondergedoken gezeten. Wout Staal bracht F/O Eddy Kryskow mee, een bij hen ondergedoken Canadese vlieger wiens Lancaster JAA 921 op 20 februari 1944 brandend neerstortte in de Eemnesser polder. Na een kort gesprek bleek alles in orde. Omdat de ontsnappingsroutes naar het zuiden waren afgesneden moest er voor Maddock een onderduikplek gezocht worden. De verzetsgroep in Eemnes, waartoe geheel de familie Staal behoorde, werkte nauw samen met die van Laren en Blaricum. Maddock werd meegenomen naar Blaricum waar hij werd ondergebracht bij mevrouw G.M. van Krimpen (tante Truus), van de handweverij ‘het Poemphuis’ aan de Eemnesserweg. Van 30 februari tot aan de bevrijding verbleef Maddock in de villa van Ties Kruize (1893-1952) en zijn vrouw Agatha Kruize-Wegerif waar meer vliegeniers en joden ondergedoken zaten. Het huis aan de Vliegtuigweg in Blaricum stond bekend als de Aagjes Hoeve, de roepnaam van mevrouw Kruize. Ties Kruize, bouwkundige en makelaar, was het hoofd van het verzet in Blaricum en vanaf 1943 Hoofd van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers. Daarnaast was hij in 't Gooi de leider van het Nationaal Steun Fonds (NSF), een verzetsorganisatie die behulpzaam was bij het financieren van de illegaliteit in Nederland. Bronnen: Historische Kring Eemnes, ZZAirwar en 'Sportlegendes: twaalf winnaars die geschiedenis schreven'.

Op 5 mei 1945 ondertekenden de Duitsers in Wageningen hun overgave. Een dag daarna vond in de tuin van de villa van de familie Kruize een vlaggenparade plaatst. Om de bevrijding van Nederland te vieren werden, in het bijzijn van alle in de omgeving ondergedoken vliegers, de vlaggen van de Verenigde Staten, Engeland, de Sovjet-Unie en Nederland gehesen. De eerste Canadese troepen trokken 't Gooi op 7 mei binnen.

In een extra uitgave van het kwartaalblad van de Historische Kring Eemnes (jaargang 7, nr. 2) staat te lezen hoe het Gene Leroy Maddock verder verging. "Op woensdag 9 mei, 's morgens om tien uur vertrekken de vliegers naar Hilversum in de auto van dr. Keeman, maar niet nadat er nog een aantal foto's is gemaakt. Vanuit Hilversum vertrekken ze in oostelijke richting. Op het vliegveld Twenthe stappen ze in een vliegtuig dat hen naar Frankrijk zal brengen. Op weg daarheen vliegen ze over een aantal Duitse steden langs de grens met Nederland en België. Diep onder de indruk van de verwoestingen die ze gezien hebben, landen ze op een vliegveld bij Parijs. Ze worden enkele dagen in Parijs ondergebracht voor registratie en ondervraging. Dan vertrekken ze naar 'Camp Lucky Strike' bij Le Havre". Daar ontmoette hij zijn mede bemanningsleden weer. Allen hadden hun krijgsgevangenschap goed doorstaan'.

Uit een brief d.d. 3 februari 1948 van de landdrost aan de Cultuurtechnische dienst van de Directie Wieringermeer blijkt dat wrak van de Liberator 42-51495 in 1948 is opgegraven. 

Bekijk ook: nopinoorlogstijd.nl en Canon de Noordoostpolder Paal 27.