Boeing B-17G 42-31189, Paragon

Boeing B-17G 42-31189, Paragon
Boeing B-17G 42-31189, Paragon

Plaats: Espel

Locatie: Onderduikerspad 2, kavel NC40

Maker: firma Boeing

materiaal: diverse materialen

Jaar: 1943


Beschrijving:

Op 7 juli 1944 steeg de B-17G-5-BO met serienummer 42-31189 en radiocode FR-X op van RAF Kimbolton (Engeland) voor een dagvlucht naar Leipzig, de vierde stad van Duitsland en een belangrijk centrum voor de Duitse vliegtuigindustrie. Het toestel werd op 29 september 1943 afgeleverd en op 22 november 1943 op Kimbolton overgedragen aan de 379th BG, 525th BS van de Amerikaanse 8e luchtvloot. De staart code van het toestel was een K in een driehoek. Deze markering gaf aan dat het toestel bij de 1st Bomb Division hoort. De K in de driehoek stond voor de Bomb Group waar het toestel was ingedeeld, in dit geval de 379th Bomb Group. De Boeing B-17G “Flying Fortress” bommenwerper was rondom bewapend met 12 zware machinegeweren, vandaar de naam “Vliegend Fort”. Het was de tactiek om bij aanvalsvluchten in dichte formatie van 18 bommenwerpers, de zogenaamde Combat Box, te vliegen om de aanvallen van Duitse jachtvliegers met zoveel mogelijk vuurkracht te kunnen beantwoorden. Elke Box bestond uit 3 Flights van elk zes toestellen, met een kopman en twee volgers, daar iets onder en boven en vlak hierachter een zelfde groepje van drie. Rechtsboven en linksonder de voorste Flight vlogen twee soortgelike formaties van zes bommenwerpers. Drie Combat Boxes vormden samen een Combat Wing. Die dag stegen in totaal 1.129 zware bommenwerpers van hun bases in Engeland op waarvan 756 B-17 Vliegende Forten en 373 B-24 Liberators.

Aan boord van het USAAF toestel waren 9 bemanningsleden, piloot 1st Lt. Robert Max (Bob) Harrah, co-piloot 2nd Lt. Robert Edward Giles, navigator 2nd Lt. Richard Michael Tracy, bommenrichter 2nd Lt. Joseph Louis Ashbrook, boordwerktuigkundige en topkoepelschutter T/Sgt. Phillip Cimino, radiotelegrafist Sgt. John Alexanian, buikkoepelschutter S/Sgt. Kenneth Eugene Mays, zijluikschutter S/Sgt. Frank E. Garofalo en staartschutter S/Sgt. William Ross Campbell. Meer dan 453 B-17's namen deel aan de missie op strategische doelen in Leipzig zoals de spoorlijn, het vliegveld, de olieraffinaderijen, opslagbedrijven en de fabrieken van Erla Maschinenwerk GmbH waar jachtvliegtuigen van het type Messerschmitt Bf109 gefabriceerd werden. 

De toestellen voerden een precisiebombardement uit en dropten vanaf een hoogte van ongeveer 5700 m hun bommen. De B-17 met serienummer 42-31189 heeft de nickname 'Paragon', vernoemd naar een buitengewoon grote diamant, het toonbeeld van schoonheid en zuiverheid. Boven het doel werd het toestel geraakt door Duits luchtdoelgeschut (Flak). Op de terugreis moest het toestel de formatie verlaten omdat er drie motoren uitvielen. De bommenwerper verloor hoogte en in de buurt van Vollenhove was de bemanningsleden genoodzaakt op 5000 ft (zo'n 1650 m) het toestel te verlaten. Tracy, Ashbrook, Harrah, Giles en Campbell sprongen door het luik aan de voorkant, Alexanian, Cimino, Garofalo en Mays gebruikte het achterste luik. De B-17G kwam om 12.45 uur neer in de Noordoostpolder op kavel C77 (nu NC40) ten noordwesten van Emmeloord. Alle negen bemanningsleden landden veilig in de polder.

Bommenrichter Joe Ashbrook vertelde later: "We waren bang boven Duits grondgebied te moeten springen. We hebben zware uitrustingsstukken buiten boord gedropt en de buikkoepel afgeworpen. Eenmaal de Zuiderzee in zicht gaf onze gezagsvoerder het bevel te springen. Bij het opentrekken van mijn parachute voelde ik een stekende pijn. Mijn arm was uit de kom geschoten. Toen ik op de grond terecht kwam schoot hij echter weer op de juiste plaats. Ondanks de pijn kon ik een glimlach niet onderdrukken. Een klein geluk bij een ongeluk". Bron: Als er iets mis zou gaan, Stichting Expositie Noodlot.

De Duitsers waren kort na het neerstorten van het toestel in de polder gearriveerd maar waren door de vrouw van politieman K. van Leusen in de verkeerde richting gestuurd. Haar man was toen al samen met zijn collega A.J. van 't Princenhof op weg naar de plaats van het ongeluk. Als politieambtenaren waren zij verplicht aan de Duitsers rapport uit te brengen betreffende alle neergestorte vliegtuigen en hun bemanning. Zij hadden echter de gewoonte te treuzelen om verzetslui in de gelegenheid te stellen hun werk te doen. In alle oprechtheid konden zij dan rapporteren geen enkel spoor van de piloten te hebben aangetroffen.

Hoofduitvoerder Jacob Muller was één van de verzetslieden die geallieerde bemanningsleden van neergestorte vliegtuigen uit de polder hielp. Hij was aangesloten bij de Groep Vollenhove waarvan zijn zwager, aannemer Martin Kingma, de leider was. Op die bewuste vrijdag was Muller in het in aanbouw zijnde Emmeloord. Hij zag de in moeilijkheden verkerende bommenwerper overvliegen en bleef in spanning kijken. Op het moment dat hij de eerste parachutist naar beneden zag komen, aarzelde hij geen moment. Uit zijn auto pakte hij een verrekijker en ging erop af. Hij moest zich over een afstand van vele kilometers door een ongecultiveerd en zeer onbegaanbaar gebied een weg banen. Soms raakte hij het spoor bijster. In 1977 beschreef hij zijn speurtocht door de rietvelden. "Op minder hoog begroeid land kon ik me dan weer oriënteren op de watertoren van Kuinre en de schoorsteenpijp van het stoomgemaal Tacozijl. Tenslotte kwam ik na uren zwerven in de omgeving waar ik begon op te letten, maar zag alleen riet en nog eens riet. Op een zeker ogenblik meende ik fluiten te horen, bleef staan - om mij heen ziend - en liep weer verder. Toen, na weer fluiten en weer blijven staan, kwam er iemand uit het riet tevoorschijn en kwam op mij toelopen. Zijn shirt was open en hij liet mij een plaatje zien, hetwelk aan een kettinkje om zijn hals hing; verder geen woorden, want we spraken elkaars taal niet, maar ik kreeg wel zijn vertrouwen. Hij was één van de negen. Ik begon op de vingers uit te tellen dat ik negen parachutisten had zien springen. Hij was er één van, hij knikte dat hij dit begreep. Wijzend naar verschillende kanten, wilde ik van hem weten in welke richting wij verder moesten gaan. Hij wees richting Lemmer en wij gingen samen verder. Toen wij deze richting volgden, kwamen we op een stuk zeebodem, waar het riet was afgemaaid en de breedte van een te graven sloot was uitgezet. Hierdoor hadden we vooreerst een ruimer uitzicht in de richting Lemmer. Na enige tijd bespeurde ik met behulp van de verrekijker iets, maar ook mijn maat kon niet onderscheiden wat. Weer verder lopen, steeds door de verrekijker loerend, want het konden neergekomen vliegers zijn, maar ook op zoek zijnde Duitsers. Zo naderden we elkander en toen de Amerikaan weer de verrekijker gebruikte, zag ik een glimlach op zijn gezicht komen, hij herkende zijn kameraden. Toen we bij elkaar waren was het een moment van handen schudden en de vijf begonnen gedachten uit te wisselen. Omdat deze vijf niet wisten in welke richting de andere vier zouden kunnen zijn, heb ik ze meegenomen naar een door ons in aanbouw zijnde boerderij". Muller laat de piloten veiligheidshalve achter in het riet om water en hulp te halen bij de boerderij, maar dan kan hij ze even later niet meer terugvinden. Hij slaagt er pas in na een zoektocht. Bronnen: 'Veerkracht en Volharding' en 'Paradijs in oorlogstijd, Onderduikers in de polder 1942-1945'

Klaas Bijlsma was bij aannemersbedrijf Kingma in dienst als chauffeur. Hij vertelde hoe hij de zes Amerikanen uit de polder heeft gekregen. "Ik kreeg op die bewuste 7e juli een seintje dat ik met de auto naar de pont over de Enservaart moest rijden. Die pont was toen nog de verbindingsschakel tussen Kraggenburg en Marknesse, waar nu in de Leemringweg een brug ligt. Daar aangekomen stond Muller met iemand, die ik niet kende, mij op te wachten. Ze hadden daar zes piloten in het riet verborgen en vroegen of ik ze mee wilde nemen naar Vollenhove. Zij waren beide met een luxe wagen en stelden voor om met een tussenafstand van 1 km achter elkaar de polder uit te rijden.
Bij onraad zou men keren en mij waarschuwen. Zo startten we vanaf de pont en ging het richting De Voorst. De heren zag ik niet terug en ik dacht dat alles in orde was. Maar aangekomen bij De Voorst kreeg ik de schrik van mijn leven, want bij het gemaal stonden veel Duitse soldaten, die intussen op zoek waren gegaan naar de piloten. En die piloten zaten nota bene bij mij op de open wagen. Ik kon nog juist op tijd het stuur naar rechts gooien en de richting van Kadoelen inslaan. Daar ben ik toen de polder uitgereden en heb de vrachtwagen na aankomst in Vollenhove meteen de schuur ingereden". Bron: 'Veerkracht en Volharding'

Jacob Muller woonde in de Doelenstraat in Vollenhove, naast het aannemersbedrijf van Kingma. Als er geallieerde vliegtuigbemanningen bij Muller thuis ondergebracht werden kreeg zijn vrouw het verzoek maatregelen te treffen zodat de kinderen niet thuis zouden zijn. Zoon Joop herinnerde zich dat er niet over werd gesproken, de vallende mensen en vliegtuigen. Hoe minder hij als kind wist hoe beter. Joop maakte zich er ook niet druk om hij speelde met vriendjes of hielp op de boerderij van Klaas de Lange in de Leeuwte. Het liefst bleef hij er slapen om ’s ochtends vroeg te assisteren bij het melken. Op geluksdagen mocht het van zijn ouders. Pas op die zomerochtend in 1944, als hij van zijn vader een stel mannen moet wegbrengen naar Klaas, begint hij te begrijpen wat er aan de hand is. Het is niet zomaar dat hij soms bij boer Klaas mocht slapen. De geluksdagen waren geen toeval. Als hij weg was, konden zijn ouders ongestoord gecrashte Amerikanen verbergen en vervoeren. Bron: volkskrant.nl

Nadat de Amerikanen bij Muller thuis een maaltijd hadden genuttigd, zijn ze later op de avond door een paar leden van de groep Vollenhove naar slaapplekken bij goedgezinde mensen gebracht. Sgt. Alexanian werd bij bankmedewerker E. van der Linde in de Moespot ondergebracht en S/Sgt. Garofalo en T/Sgt. Cimino gingen naar de freules Sloet van Marxsveld op landgoed de Oldenhof. In een kamer op de eerste verdieping was een dubbel plafond aangebracht waarin ze zich bij onraad konden verbergen. Evert van der Linde (1919-2006) vertelde later dat hij een telefoontje uit de polder had gekregen of hij een neergeschoten vlieger kon onderbrengen. "Dat gebeurde juist op het moment, dat er al een piloot – Max Weinstein (crashte met zijn B-17F in de buurt van Sneek) in ons huis was ondergebracht. Toen nummer twee, Sgt. John Alexanian werd gebracht schrok ik, want hij was nog gekleed in vliegeruniform. En het was klaarlichte dag, de afstand tot het huis was minstens 20 meter, zodat het risico van gezien te worden erg groot was. Gelukkig gebeurde er niets en kwam hij veilig binnen. Maar de confrontatie met een landgenoot, met Max dus - deze was van te voren op de hoogte gesteld - bracht hem grote verwarring. Hij dacht met een verrader van doen te hebben. De onduidelijkheid was trouwens snel opgelost, toen duidelijk werd dat beiden afkomstig waren uit New York". Bron: henkvanheerde.nl  Boer Harm Haasjes (1936) van de Oldenhof vertelde: "De Duitsers zaten hier, maar er waren ook onderduikers en op het kasteel belandden Engelse vliegers. Wij wisten dat. Als we in de rododendrons speelden, zagen we vandaaruit koppen voor de ramen die er normaal niet waren. Er moest wel volk op het kasteel zijn. We vonden bovendien dat de freule ontzettend veel at - er werd zoveel voedsel afgeleverd… Ondertussen bleef ze verschrikkelijk slank, net een breinaald, zo mooi! We vroegen nooit iets". Bron: digibron.nl.

De overige drie bemanningsleden, door anderen opgevangen en verborgen, arriveerden de volgende dag in Vollenhove. Nadat Robert 'Bob' Harrah enkele uren had rondgezworven werd hij door Rinus van der Weele (1922-2017) en enkele kameraden opgepikt en naar een kleine houten barak van opzichter Gerbrand Weijs van de Dienst der Zuiderzeewerken gebracht. Hij kreeg werkkleding en werd per motorfiets naar het huis van Weijs in Blokzijl gebracht waar hij de nacht doorbracht. Later vertelde Harrah: "De volgende dag werd ik naar Vollenhove gebracht met een oude automobiel en daar zag ik Bob Giles, Joe Ashbrook en Ken Mays terug. We kregen opnieuw andere kleren en een Nederlands persoonsbewijs. Vanuit Vollenhove zijn we naar Meppel gebracht en vandaar per trein naar Amsterdam. Na een paar dagen ondergedoken te hebben gezeten zijn we per trein naar Eindhoven gegaan en op 11 juli - vier dagen na de crash - zaten we aan tafel bij de familie Ottens, bekende pilotenhelpers uit het Brabantse dorp Erp". Harrah en Mays gingen op 17 juli weer verder, nu naar de boerderij van de fam. van den Boogaard in Schijndel en vandaar op 22 juli per fiets op weg naar de Belgische grens. Bij Chaam staken ze lopend de grens over en gingen per bus naar Antwerpen. "Na een paar dagen te hebben gelogeerd in een klein appartement boven een bank kwam er een koerier, die ons vertelde dat we met een ambulance naar Brussel werden gebracht. Een jongen bracht ons naar mannen die het vervoer regelden. We zijn ingestapt in de ziekenauto en hebben rondgereden, maar Brussel hebben we - bleek achteraf - nooit gehaald. Opeens stopten we en na een stevige wandeling gingen we een groot gebouw binnen. Achter ons klapte de deur dicht. Een Duitse soldaat keek ons aan.......". Bron: Als er iets mis zou gaan, Stichting Expositie Noodlot.

Men moest voortdurend op zijn hoede zijn want de Duitsers hadden er groot belang bij te voorkomen dat geallieerde vliegtuigbemanningen Engeland zouden bereiken. Zij loerden dan ook voortdurend op de 'pilotenlijn' en trachtten deze, onder andere door infiltratie in de op dit terrein werkzame illegale organisaties, op te rollen. In Antwerpen was dat gelukt. Op 22 juli worden daar ook Ashbrook en Giles door de Duitsers gearresteerd en krijgsgevangen genomen. Op 15 november 1943 was de ontsnappingsroute 'Fiat Libertas, door de Duitsers opgerold. Opmerkelijk is dat het oprollen van die lijn tot gevolg had dat geallieerde bemanningsleden die nadien via Antwerpen werden weggesmokkeld allemaal gearresteerd werden. Bron: amaliavansolms.org 'Miet Pauw'. 

Tracy, Garofalo, Alexanian, Cimino en Campbell werden per trein van Meppel naar Den Bosch gebracht. Op de lijst van piloten die onderdak hebben gevonden bij Bernard en Mien Manders in Bakel staan Alexanian, Cimino en Campbell. Vanuit Brabant ging de mannen naar Zuid-Limburg. Het is waarschijnlijk dat de drie vanuit Bakel door Mien Manders met de trein naar Eindhoven zijn gebracht. Daar nam Jef Ronden uit Sittard ze over en bracht hen verder naar het Zuiden. Omdat het vanwege het oprukkende geallieerde leger niet lukte de Belgische grens te passeren keerde de drie terug naar Midden-Limburg waar ze onderdak vonden bij mevrouw M. Hooijer-Dubois op landgoed de Bedelaar in Haelen. De in 1940 overleden arts, Eugène Dubois, de ontdekker van Homo erectus, had in 1937 op het landgoed een 15 m hoge stenen toren laten bouwen als verblijfplaats voor uilen en vleermuizen. In deze toren sliepen de bemanningsleden van de Paragon en overdag verbleven ze in de schuilkelder. Na enige weken gingen ze via de pilotenroute Stramproy-Molenbeersel naar België. William Campbell vertelde: "In België zijn Alexaninan, Cimino en ik verder gebracht naar het dorpje Baroumme. Op 10 september zijn we verder getrokken. Tijdens een schermutseling tussen de ons begeleidende verzetsmensen en een Duitse patrouille vlakbij Spa kwam Philip Cimino om het leven. Wij hebben de bevrijding in België beleefd". Philip Cimino werd begraven op het US Military Henri Chapelle en na de oorlog herbegraven op Resurrection Cemetery in Madison, Wisconsin USA. Bron: Als er iets mis zou gaan, Stichting Expositie Noodlot.

Tracy en Garofalo staan op de lijst van de Zwarte Plak (fam. Poels) in het dorp America bij Horst, samen met 2 Lt. John O. Fullerton en S/Sgt. Frank Peichoto van de Consolidated B-24H Liberator 42-51095 met de bijnaam Shoo Shoo Baby en Sgt. Denis Sharpe en Sgt. Charles Raymond Francis van de Lancaster ME722 die ook via Meppel in het zuiden waren gekomen. Vanaf de Zwarte plak werden de zes mannen naar de fam. Mooren op 'Jeurissenhof' in Kelpen-Oler gebracht. Tracy en Garofalo werden via Stamproy-Molenbeersel naar België begeleid en naar een onderduikadres in Luik gebracht. Bronnen: ZZairwar; schumulder.nl

Uit een brief d.d. 3 februari 1948 van de landdrost aan de Cultuurtechnische dienst van de Directie Wieringer blijkt dat het vliegtuigwrak in 1948 geruimd is.

In mei 1995 waren Bob Harrah (1918-2003) en zijn vrouw Maxime een paar dagen in de Noordoostpolder. Rudy van Leusen, een politieman uit Alkmaar, had de Amerikaan opgespoord in Sun City, Arizona. Van zijn vader, die tijdens de Tweede Wereldoorlog politieman in de Noordoostpolder was, wist hij dat ene De Zeeuw Bob Harrah uit het riet had gehaald. Voordat de Duitsers kwamen werd de Boeing B-17G leeggehaald. Zijn vader, politieman K. van Leusen, had toen een parachute en een pistool uit het toestel meegenomen. Tot 1991 had hij die spullen bij hem thuis bewaard. Toen gaf hij ze aan zijn zoon Rudy en die heeft vervolgens geprobeerd om de eigenaar te achterhalen. Uiteindelijk kwam hij in contact met Jan de Lange, een oud-onderwijzer uit Emmeloord. Hij wist precies van wie het pistool was. Dat was van Harrah en hij wist ook waar die woonde. Rudy van Leusen schreef hem een brief en stuurde hem het pistool, want dat wilde Harrah graag hebben. Vervolgens heeft Van Leusen het echtpaar uitgenodigd de 50e herdenking bij te wonen en het bevrijdingsfeest mee te vieren. Tijdens zijn bezoek ontmoette Harrah alle nog levende mensen uit het verzet die hem uit het riet hadden gehaald. Harrah werd destijds door Arie de Zeeuw, met medewerking van zijn baas G. Weijs, op een motorfiets naar Blokzijl vervoerd. Daar brachten Harrah en De Zeeuw de nacht in één bed door. Toen ze elkaar op Schokland terugzagen was het eerst wat De Zeeuw, rustend arts in Den Bosch, aan Harrah vroeg: "Hello old boy, how did you sleep last night?" Bron: De Noordoostpolder, 4 mei 1995. 

Zie ook: NOP in oorlogstijd,  ZZAirwar en Canon de Noordoostpolder paal 23