Kerkje aan de Zee
Plaats: Urk
Locatie: Prins Hendrikstraat 1
Maker: Johan Samuel Creutz
materiaal: baksteen
Jaar: 1786
Beschrijving:
Urk en Emmeloord waren omstreeks 900 al een 'heerlijkheid’, een gebied dat bestuurd en uitgebaat werd door een heer die het ‘in leen’ had van een vorst. Onterecht wordt de heerlijkheid Urk en Emmeloord soms aangeduid als een ambachtsheerlijkheid terwijl het in werkelijkheid een 'hoge en lage' heerlijkheid was. Hoge heerlijkheden beschikten over het halsrecht, de rechtbank van de heerlijkheid mocht de doodstraf opleggen. Een lage heerlijkheid moest zich beperken tot de ‘lagere rechtspraak’, zoals kleinere misdrijven en arbitrage. Twee eeuwenlang voerden de heren van Kuinre het gezag over de heerlijkheid Urk en Emmeloord. Herman III van Kuinre had een dochter Alyt. Zij trouwde met Evert de Vries, die nadien genoemd wordt als 'heere van Orck ende van Emelaerde'. Toen Evert de Vries in 1475 overleed gaf jonkvrouwe Alyt haar leengoederen over aan Evert Zoudenbalch, een verre verwant. De familie Zoudenbalch regeerde ruim 140 jaar over Urk en Emmeloord. In 1568 trouwde Gerrit Zoudenbalch met Barbara van Abcoude, ook bekend als Barara van Essenstein. Barbara van Essenstein behoorde tot een voorname roomse Utrechtse adelijke familie.
Het eiland Urk was in de middeleeuwen veel groter en kende meerdere nederzettingen. In de 16e eeuw resteerde daarvan nog maar één dorp, Espelo of Espelbergh. Tijdens de Allerheiligenvloed op 1 november 1570 verdween het dorp in de golven. Wat restte was de aan Sint Michael gewijde rooms-katholieke kerk die op een eilandje aan de noord-westkant van Urk kwam te staan en alleen wadend door zee of per boot bereikbaar was. Het was de tijd van de Reformatie. In 1599 ondernam de hervormde kerkeraad van Enkhuizen een poging om de pastoor van Espelo tot het calvinisme te bekeren. De poging was vergeefs, de eilanders bleven de roomse kerk trouw. Na het overlijden van Gerrit Zoudenbalch in 1601 werd Barbara van Essenstein vrouwe van Urk en Emmeloord. Zij zorgde ervoor dat op 'de berg', waar ondertussen de meeste bewoners van Espelo waren gaan wonen, een nieuwe kerk gebouwd werd. Deze kerk was de laatste rooms-katholieke kerk die ondanks protesten van de classis en de heren predikanten in het Gewest Holland werd opgericht. Uit dankbaarheid werd door de Urkers een beeld van vrouwe Barbara geplaatst.
In april 1614 stierf Barbara van Essenstein. De heerlijkheid Urk en Emmeloord ging over naar Walraven Zoudenbalch, de zuster van Gerrit Zoudenbalch. Zij werd met haar man failliet verklaard. In 1616 kocht Jonkheer Johan van de Werve de heerlijkheid voor ƒ 10.000,- uit de failliete boedel van het echtpaar Ruisch-Zoudenbalch. De Staten van Holland en West-Friesland, die sinds de 13e eeuw leenheer van de Hoge heerlijkheden Urk en Emmeloord was, stemde in met de belening. De jonkheer was de rooms katholieke kerk trouw gebleven en zag zijn gezag in de Noordelijke Nederlanden met de jaren verminderen. In 1658 gaf hij aan de stad Amsterdam aan dat hij genegen was het leenrecht op de heerlijkheid te verkopen. Op 4 oktober 1660 kocht de stad Amsterdam, waar sinds 1578 de protestanten aan de macht waren, de heerlijkheid Urk en Emmeloord voor ƒ 14.000,-. Dit betekende voor Urk dat vanaf die tijd de bestuurszaken vanuit Amsterdam geregeld werden en ook dat de protestantisering van het eiland werd aangepakt. De bevolking werd gedwongen losgeweekt uit de oude Katholieke geloofstradities. Rond 1700 was heel Urk protestants. In 1711 stortte het dak van de kerk op de berg in, de schade werd hersteld. In 1714 stortte het kerkje na een storm weer in. De toemalige leenheer, burgemeester Niclaes Witsen (1641-1717), die vaak op het eiland kwam, trok zich het lot van de Urkers aan en zorgde ervoor dat het kerkje weer werd opgebouwd. In 1781 rapporteerde de Amsterdamse stadsbouwmeester Johan Samuel Creutz bij zijn jaarlijkse inspectie dat de muren van de kerk scheurden. Datzelfde jaar werd een grote houten schuur gebouwd die tijdelijk als kerk en school zou dienen. Dit gebouw was echter zo tochtig en koud dat het daar in de wintermaanden niet te harden was. Er was sprake van inslaande regen en sneeuw. Om dit te voorkomen werd de loods aan de buitenzijde geteerd en de naden en openingen provisorisch dichtgestopt met leem en gehakt stro. Het bleef echter koud en bovendien was het er in de zomer niet uit te houden vanwege de hitte
In het voorjaar van 1782 reisden ds. Johannes Hendricus Schmidt (predikant op Urk van 1780 - 1808), Klaas Pieterz. Brands (Schout van Urk van 1779 - 1795), burgemeester Heyn Jacobs en ouderling G. Brands naar Amsterdam om de onhoudbare situatie kenbaar te maken. Daarna volgden nog vele schriftelijke verzoeken voor de bouw van een nieuw kerkgebouw. In 1785 kreeg Barent Brouwer, meester timmerbaas te Hoorn, opdracht tekeningen en bestek voor de nieuwe kerk te maken. Zijn ontwerp viel echter niet in goede aarde. Zowel schout K.P. Brands als de kerkeraad tekende bezwaar aan tegen de plaats en de vormgeving van kerk en toren. Vervolgens maakte stadsbouwmeester Johan Samuel Creutz een ontwerp voor een Hervormde kerk die op initiatief van de stad Amsterdam, maar voor een groot deel op kosten van de Staten van Holland en West-Friesland, voor een bedrag van ƒ 15.000,- (€ 6807,-) werd gebouwd. Door het aanhoudende winterweer kon pas in april 1786 met de afbraak van de houten schuur begonnen worden waarna de nieuwbouw startte. Op 17 december 1786 werd de eerste dienst gehouden. Aan de noordzijde bevindt zich de ingang met zandstenen omlijsting waarboven een wapensteen met daaronder een opschrift betreffende de herbouw in 1786. De nieuwe kerk, nu bekend als Kerkje aan de Zee, is gebouwd in classicistische stijl. Het Hollands classicisme was vanaf de jaren 1620 tot het eind van de 17e eeuw de belangrijkste bouwstijl in de Noordelijke Nederlanden. De kerk is een rechtgesloten bakstenen gebouw onder zadeldak. De sobere gevels met rondboogvensters zijn geschoord door onversneden steunberen. Het kerkgebouw heeft een vierkante bakstenen toren. De hoeken zijn voorzien van bakstenen, gebosseerde pilasters, die de toren een robuust uiterlijk geven. In 1896 werd de paraboolvormige spits vervangen door een spitse spits. In de Haagsche courant van 20 oktober 1896 staat: "De toren der Hervormde kerk op Urk, waarvan de bovenhelft onlangs wegens bouwvalligheid moest worden afgebroken, is nu fraaier en hooger opgebouwd. De toren staat op het hoogste gedeelte van Urk, ongeveer 9 meter boven A.P. Hij werd in de vorige eeuw gebouwd op rekening van de stad Amsterdam, welker burgemeesters ambachtsheeren van Urk waren. De herbouw is nu uitgevoerd voor rekening van het departement van Marine, omdat de toren dient tot baken voor de scheepvaart op de Zuiderzee". Bij een restauratie in 1955 kreeg de kerktoren een balustrade en een achthoekige lantaarn met uivormige spits, die bekroond werd door een kruis met daarboven een gouden weerhaan. Bron: Reformatorisch Dagblad 9 september 1987.
In de lantaarn hangt een volslag luidklok die in 1936 door klokkengieterij Petit & Fritsen uit Aarle-Rixel hergoten is naar de klok die op 29 september 1461, St. Michielsdag, was ingewijd in het katholieke kerkje dat ten noordwesten van Urk stond, waar door afkalving in 1570 het dorp Espelo in zee verdween. In 1934 begaf de 478 jaar oude klok het tijdens het kleppen bij een uitvaart. Een lange scheur, van de rand tot aan de kroon, deed het geluid verstommen. Van twee firma's kwam het aanbod om de klok te lassen. De kerkeraad vroeg de beiaardier van het Koninklijk Paleis in Amsterdam, de heer Jacob Vincent, om advies. Hij constateerde dat de enige mogelijkheid was om de klok te breken en met toevoeging van nieuw metaal een nieuwe klok te laten gieten, restauratie was niet mogelijk. Achteraf was dit een juist advies. Bij het verbreken van de klok bleek dat zij van onzuiver materiaal gemaakt was. De binnen- en buitenkant was van 10 mm klokmetaal, de kern echter bleek te bestaan uit kolensintels en enkele koperdeeltjes. In 1936 was er door de bevolking van Urk ƒ 1200,- voor een nieuwe klok bijeengebracht. Aanvankelijk overwoog men om de klok stuk te slaan en zo te verzenden naar de klokkengieter. In verband met de cultuur historische waarde van het Gotische opschrift, is op verzoek van het departement van Onderwijs de klok op 14 mei 1936 in zijn geheel naar beneden gehaald. Hiervoor moest een gat in de zoldering gezaagd worden. Het opschrift werd in gipsen afdruksels overgenomen en op de nieuwe klok weer ingegoten. Op 10 juli om 10 uur werd de gescheurde klok in brokstukken geslagen die vervolgens verdwenen in de 1400 °C hete oven. Enige uren later werd het vloeibare brons in de gietvorm gegoten. Na 3 dagen afkoelen kwam de nieuwe klok op 13 juli te voorschijn. Op 31 juli 1936 werd de hergoten klok weer in gebruik genomen. Burgemeester Arie Grevenstein (1868-1951) droeg de klok, en een tweede nieuwe kleinere klok, namens de bevolking over aan het bestuur der Nederlands Hervormde Kerk. Zij werden aanvaard door de predikant der gemeente, ds. G.H.J. Marsman. Voor aanvang van de wijdingsdienst werden de klokken om 18.00 uur voor het eerst geluid door de echtgenote van ds. Gerrit Hendrik Marsman. De hergoten klok heeft een doorsnede van 0,90 m. Op de klok is het het oude opschrift:
Het tongewelf wordt door 8 houten zuilen in drie beuken verdeeld. De kansel is gebouwd in de Stadstimmertuin (Stadswerf) in Amsterdam. De Kroonluchters zijn nog afkomstig uit het katholieke kerkje van Espelo. In 1987 werd een begin gemaakt met de restauratie van het kerkje, die door tegenvallers fors duurder uitviel dan begroot. Tijdens de werkzaamheden bleek dat de 8 houten zuilen van onderuit door schimmels waren aangetast en daarom met hars moesten worden ingespoten. Ook waren bij een eerdere restauratie aan de toren verkeerde materialen gebruikt. Veel lood en houtwerk moest vervangen worden. De restauratie van het kerkgebouw bedroeg ruim een miljoen gulden. Daarvoor werd onder meer het Van Dam-Orgel uit het Friese Munnekeburen geplaatst. Op 15 augustus 1989 werd het Kerkje aan de Zee na een twee jaar durende restauratie weer in gebruik genomen. Minister Eelco Brinkman van WVC verrichtte de opening.
Het Van Dam-orgel is het vierde orgel dat de kerk in gebruik heeft. Tot eind 19e eeuw werd de gemeentezang tijdens de kerkdiensten begeleid door een voorzanger. Rond de eeuwwisseling gingen er stemmen op om een orgel in de eredienst toe te laten. Het eerste orgel werd in 1905 geplaatst en was vermoedelijk afkomstig uit Amsterdam, maar moet ouder geweest zijn. De gote stimulator was dominee C.A. ter Linden, een muzikaal man die zelf orgel kon spelen. In 1941 was de toestand van dit orgel dermate slecht dat men besloot een orgelcommissie in het leven te roepen. In september 1942 werd een nieuw orgel van orgelbouwer Reil uit Heerde ingewijd met een bespeling door Fijke Asma. Het instrument telde 15 stemmen, had 2 klavieren en een vrij pedaal. Het pijpwerk van het 2e klavier was in een zwelkast gebouwd, zodat men kon aanzwellen en afnemen in sterkte, zonder de registratie te wijzigen. Het Reil-orgel met pneumatisch kegelladesysteem was een duidelijk voorbeeld van orgelbouw in oorlogstijd. In plaats van een legering van tin en lood waren de conducten, de dunne buisjes die de wind vervoeren van de windlade naar pijpen die niet rechtstreeks op de pijpstokken staan, gemaakt van papier-maché. De kwaliteit van het orgel was niet erg goed. In 1981 werd het vervangen door een elektro-pneumatisch orgel dat oorspronkelijk in 1929 door orgelbouwer Jos Vermeulen uit Alkmaar gebouwd was voor de R.K. Fransiscanenkerk in Venray. In 1988 kreeg de kerk de beschikking over een instrument van de firma L. Van Dam & Zonen uit Leeuwarden, een 18e tot 20e eeuwse Nederlandse familie van orgelbouwers. Het orgel is in 1901 door de derde generatie gebouwd voor de Hervormde Kerk te Munnikeburen. Nadat de kerk was gesloten is het orgel verkocht aan Urk. Het orgel heeft een klassiek front dat karakteristiek is voor de orgelmakers Van Dam. In 2000 is het Van Dam-orgel volledig gerestaureerd door Van Vulpen Orgelbouw te Utrecht. Bron: orgelsopurk.nl
Aan het eind van de middeleeuwen ontstond in kustplaatsen van veel Europese landen de gewoonte om scheepsmodellen aan kerken te schenken. Voor de Reformatie had de schenking een religieuze achtergrond. Na de Reformatie werden in kerken scheepsmodellen meer opgehangen uit dankbaarheid voor een geslaagde zeereis. Op Urk bevinden zich in alle protestantse kerken één of meer scheepjes. Het Kerkje aan de Zee bezit twee modellen, maar dat zijn er in het verleden drie geweest. In het schip van de kerk hangt een scheepsmodel van het historische oorlogsschip 'Spitsbergen' dat met 36 kanonnen is uitgerust. Het schegbeeld stelt een leeuw voor en aan weerszijden van de groen en rood geschilderde spiegel staat een gouden (zee?) leeuw. Het schip heeft lijzeilen. De herkomst van de driemaster onzeker. Volgens overlevering zou dit scheepsmodel omstreeks 1800 gemaakt zijn door Jaap Teunis Woord. De Urker visser zou met zijn maat Arie Jans tijdens het vissen bij Texel zijn overvallen door een Engels oorlogsschip. Hun schip werd geconfisqueerd en zij zelf werden gevangen genomen om de Engelsen inlichtingen te verschaffen over het verloop van de stroomgaten en zandbanken, wat zij weigerden. Na enkele maanden wist Arie Jans, na overboord gesprongen te zijn, veilig bij Nieuwediep de Nederlandse kust te bereiken. Jaap Teunis Woord werd enige tijd later vrijgelaten. Ter herinnering aan dit voorval zou Woord het 50 cm grote blokmodel aan de hervormde kerk hebben geschonken. Dit verhaal wordt erchter in twijfel getrokken. Bij talrijke grote en kleine confrontaties met de Engelse marine in de 18e en begin 19e eeuw werden veel Nederlandse marinemensen en vissers door de Engelsen in krijgsgevangenschap weggevoerd. De kosten van huisvesting en onderhoud van deze krijgsgevangenen waren zo hoog, dat van tijd tot tijd gevangenen werden losgelaten als zij op hun erewoord beloofden zich niet meer met acties tegen Engeland in te laten. Het kan zijn dat Jaap Teunis Woord op deze manier vrij kwam, nadat hij krijgsgevangen was geraakt en aan een niet bepaald heldhaftige houding een voor hem gunstige uitleg heeft gegeven. Dat deze gebeurtenis zich in de Bataafse tijd ofwel de Franse tijd heeft afgespeeld wordt niet door het scheepje bevestigd. Het scheepsmodel vertoont namelijk een aantal kenmerken uit vroeger tijd en moet tussen ca. 1725 en 1750 gemaakt zijn. Omdat het schip duidelijk Nederlandse trekken vertoont is het zeer twijfelachtig dat het model het Engels schip voorsteld waarop Jaap Teunis Woord gevangen had gezeten. De Engelsen bouwden bijvoorbeeld al in de 17e eeuw de zijkanten van de kampanje karveel en niet overnaads, zoals de Nederlandse scheepsbouwers. Daarnaast draagt het scheepje een Nederlandse naam. Het is de vraag of deze scheepsnaam de oorspronkelijke naam is of dat de originele naam in de loop van de 19e eeuw door overschildering door is verdwenen. Bron: Scheepsmodellen in Nederlandse kerken door J.M.G. van der Poel, 1987.
De 'Spitsbergen' is een blokmodel. De naam zegt het al, dit scheepje is van een massief blok eikenhout gesneden. Het romp werd geheel uitgehold. Deze methode werd vooral toegepast bij modellen van Spiegelschepen, die een platte achterzijde bezaten. De bouwer verwijderde dan niet alleen het inwendige van de romp, maar ook het hout op de plaats waar de spiegel moest komen. Het model kreeg tijdens dit stadium van de bouw een open achterzijde, die later door een afzonderlijk gemaakte spiegel werd afgesloten. Deze werkwijze, die ook bij de 'Spitsbergen' is toegepast, had als voordeel dat de maker tijdens het uithakken van de romp via de achterzijde, het blok gemakkelijk met de beitel in de steeds groter wordende holte van de romp kon komen zonder bevreesd te hoeven zijn voor beschadiging van de spiegel. De romp kreeg aan de onderzijde een veel nauwkeuriger bewerking dan aan de bovenzijde. Men kijkt immers van de onderkant tegen het model aan. De verhoudingen zijn daaraan aangepast. Zo is het onderschip te ondiep en de masten te lang.
In 1912 schonk de turfschipper J. Spithorst een 1,28 m groot staand model van een turfpraam. Het model staat tegenwoordig in De Ark en is omgeruild voor een spantmodel van een botter dat in 1982 gebouwd en geschonken werd aan kerkelijk centrum De Ark door Jan Weerstand en zijn zwager Albert Meun. Weerstand maakte de romp en Meun de tuigage. De zeilen zijn in de wasmachine met taan bruin gemaakt. Het scheepje voert het registratienummer UK 7, het nummer van het schip van Jan van den Berg, een oom van Albert Meun. Toen deze vlak voor de ingebruikname van het kerkelijk centrum overleed werd het nummer UK 7 op het scheepje, dat aanvankelijk een ander registratienummer had, aangebracht. Het scheepsmodel heeft een vrij uitvoerige inventaris en is versierd met een 'prins', een langwerpige band met twee banen, ieder beschilderd met driehoeken. Iedere driehoek is geschilderd in een der nationale kleuren rood, wit of blauw. Men noemt dit 'geprinst'. Het model staat in het Kerkje aan de Zee op het klankbord, de houten luifel boven de preekstoel.
Boven de kansel stond oorspronkelijk voor het orgel een blokmodel van een vissersschip type botter. Het 24 cm grote eikenhouten model met registratienummer UK 78, het schip van Teunis Woort, was in 1959 gebouwd en geschonken door Gerrit Ekkelenkamp (1872-1966). Toen het Vermeulen-orgel in 1981 in de kerk geplaatst werd vond men het scheepsmodel veel te klein. Het werd teruggegeven aan de familie van Ekkelenkamp. Ter gelegenheid van de ingebruikname van het Vermeulen-orgel boden Albert Meun en zijn zwager Jan Weerstand een 60 cm groot spantmodel van een staande botter aan. Hun echtgenoten maakten de zeilen. Het model heeft het registratienummer UK 168 van het schip van vader Meun en later van het houten schip van Gerrit Koffeman. De mast van het scheepje is naar verhouding nogal kort. Dit is gedaan omdat het scheepje anders niet op het orgel geplaatst kon worden. Het model staat tegenwoordig niet meer in de kerk. Bronnen: Uit het Peperhuis, oktober 1974, Scheepsmodellen in Nederlandse kerken en Scheepsmodellen in Nederlandse kerken door J.M.G. van der Poel, 1987.
Het kerkgebouw uit het begin van de 17e eeuw werd gebouwd op de oost-west as, zoals al bij het vroege Christendom de gewoonte was. Bij de consecratie van het brood aan het altaar richtte de priester zich naar het Oosten, naar het opkomende licht, het symbool van de opgestane Christus. Nog steeds herinnert de plaats van het Kerkje aan de Zee aan deze heilige symboliek.
Foto's van het interieur van het Kerkje aan de Zee zijn te vinden op kerkfotografie.nl. Bekijk hier een filmpje waarop het luiden van de klok te zien is.
Architect
Johan Samuel Creutz is in 1747 in Berlijn geboren. In 1766 ging hij op 19 jarige leeftijd studeren in Leiden bij professor Allamand die wiskunde en wijsbegeerte doceerde. Op 2 januari 1772 werd Creutz poorter van Amsterdam. Hij werd aangenomen als onderdirecteur der stadsbouwwerken (stadsarchitect) van Amsterdam en verdiendde 1000 gulden per jaar. Op 29 oktober 1773 trad hij in het huwelijk met Charlotte Françoise de Mey. Van 1777 tot 1787 was hij daar directeur en verdiende toen 1500 gulden per jaar plus 600 gulden voor een rijtuig, tekenaar en schrijver. Creutz kreeg het departement waterbouwkunde met de graaf- en modderwerken, sluizen, bruggen en waterkeringen, de stadsmuren, het IJ, de wegen buiten de stad en de stadslanderijen. Naast zijn werkzaamheden voor de stad Amsterdam had Creutz ook eigen particulier werk. In 1773-1775 ontwierp hij Huize Rhijnhoff bij Leiden en in 1781 het Rechthuis in Westzaan.
Creutz werd gegrepen door de verlichtingsidealen vrijheid, gelijkheid en broederschap en koos de zijde van de Patriotten, burgers in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden die aan het einde van de 18e eeuw democratisering wilden stimuleren en aan het absolutisme van een falende stadhouder Willem V een halt wilden toeroepen. Op 17 juni 1787 diende hij zijn ontslag in als directeur stadsbouwwerken. Op 10 juli werd J.S. Creutz uitgeschreven als lid van de Waalse gemeente en vertrok naar Rusland waar hij zich aanmeldde als majoor bij de genie. Zijn vrouw en dochter bleven in Amsterdam achter, zij mochten blijven wonen in de ambtswoning aan de stadstimmertuin. Johan Samuel Creutz is waarschijnlijk in 1815 gestorven.