Voormalig tarreerlokaal CSM

Voormalig tarreerlokaal CSM
Voormalig tarreerlokaal CSM Voormalig tarreerlokaal CSM Voormalig tarreerlokaal CSM

Plaats: Emmeloord

Locatie: Zuiderkade 14a

Maker: Centrale Suiker Maatschappij N.V.

materiaal: Baksteen, glas

Jaar: 1954


Beschrijving:

De suikerbiet is in Nederland een belangrijke bron van suiker. Maar dat is niet altijd zo geweest. Tot in het begin van de 19e eeuw werd suiker gewonnen uit suikerriet. Het gewalste riet werd als gekristalliseerde ruwe suiker met schepen van de West- en Oostindische Compagnie vanuit de koloniën naar Nederland vervoerd. Miljoenen mensen werden uit Afrika en India gehaald om als slaven op de suikerrietvelden te werken. Suiker was een luxe en er werd zoveel winst op gemaakt dat suiker ook wel 'het witte goud' genoemd werd. Amsterdam werd het middelpunt van de suikerhandel. In de stad werden raffinaderijen gebouwd om de ruwe rietsuiker uit de tropen te verwerken. De Franse tijd was zwaar voor de Nederlandse raffinaderijen. Toen Napoleon in 1806 het Continentaal Stelsel afkondigde werd onder andere ook de import van rietsuiker voor een groot deel stilgelegd. Tengevolge hiervan raakte de Nederlandse rietsuikerindustrie in verval.  

De suikerbiet was in 1747 voor het eerst ontdekt als suikerbron. Als reactie op het Continentaal Stelsel werd de suikerbiet een belangrijke suikerbron. Zodoende kreeg de bietsuikerfabricage de gelegenheid zich in Europa te ontwikkelen tot een serieuze bedreiging voor de gevestigde rietsuikerindustrie. Na de val van Napoleon in 1815 moest echter opnieuw worden gekozen tussen vrije concurrentie van riet- en bietsuiker en bescherming van de nog weinig winstgevende bietsuikerindustrie. Nederland koos toen voor de belangen van haar eigen koloniale rietsuikerondernemingen. Een aardbeving in Guadeloupe in 1843 en de afschaffing van de slavernij in 1848 verminderden echter opnieuw de aanvoer van ruwe rietsuiker. 

De gebroeders De Bruyn waren de eerste in Nederland die op bietsuikerfabricage overschakelden. Begin 1858 richtten zij de firma De Bruyn & Co, Commanditaire Sociëteit voor Landbouw en Industrie op, kochten een terrein in het Westbrabantse Zevenbergen en lieten er een fabriek bouwen. Tot 1873 nam het aantal suikerfabrieken toe tot 33 bedrijven, maar daarna kwam er een abrupt einde aan de groei. De suikerprijzen liepen terug en sommige bedrijven raakten om uiteenlopende redenen ernstig in de problemen. In 1910 waren nog 28 bedrijven over en dat aantal liep nog verder terug. Op 24 september 1919 werd in Amsterdam een nieuwe maatschappij opgericht, de Centrale Suiker Maatschappij N.V. (CSM). De onderneming was een fusie van de laatste 17 particuliere raffinaderijen in Nederland. De CSM was geen coöperatie dus moest de bieten van de teler aankopen. Hiervoor werden de suikerbieten al in het voorjaar gecontracteerd.

Vanaf 1946 was de Centrale Suiker Maatschappij ook actief in de Noordoostpolder. In de tweede helft van 1950 kreeg de CSM een bouwvergunning voor een aanlegsteiger en weegbrug aan de Zuiderkade in Emmeloord. In 1951 kreeg de Friesch-Groningsche Coöp. Suikerfabriek in Groningen een bouwverginning voor een kiepsteiger bij de weegbrug, of zoals men in de polder zegt een bietenbrug. Datzelfde jaar werd aan de CSM een vergunning verleend voor de bouw van twee woningen. Aan Onder de Toren 2-6 verrees een beheerderswoning met dwars daarop een bijkantoor met bovenwoning. Het L-vormige complex werd in een aan de Delftse School verwante bouwstijl gebouwd naar plannen van architect Jans Boelens (1891-1965) uit Assen. In 1956 werd een vergunning verleend voor de bouw van een schuurtje bij het complex en een buitentrap. De CSM werkte in de Noordoostpolder nauw samen met de Friesch-Groningsche Coöperatieve Suikerfabriek. Al in januari 1920 hadden de CSM en de Friesch-Groningsche een overeenkomst gesloten waarbij bepaald werd dat de CSM de door de Friesch-Groningsche geproduceerde witsuiker zou verkopen.

De suikerbieten werden in de beginperiode van de Noordoostpolder per schip naar de suikerfabrieken vervoerd. De weegbruggen, gieken, kranen en/of kiepsteigers bij de loswallen in de Noordoostpolder waren deels gebouwd in opdracht van de CSM en de Friesch-Groningsche Coöp. Suikerfabriek in Groningen en deels in opdracht van de Coöp. Suikerbietentelersvereniging Bèta of kortweg Bèta. Dat was zo’n beetje om en om. Vaak werd van elkaars installaties gebruik gemaakt. Op de loswallen konden de landbouwers hun bieten lossen in de aangemeerde schepen. Voordat de lading overgeslagen kon worden, werd deze eerst op de weegbrug gewogen. Bieten komen nooit 'suikerschoon' van het land. De suikerbieten bevatten een wisselende hoeveelheid grond en soms ook resten van bladstelen. Daarom moet het gewicht gecorrigeerd oftewel getarreerd worden. Het deel van de lading dat geen biet is noemt men ook wel het tarra. Om het gemiddelde tarra gewicht te berekenen werden op de losplaatsen monsters van elke aangeleverde lading suikerbieten genomen. Van iedere partij van vijf ton bieten (5000 kg), die de teler naar de laadkade bracht, nam de monsternemer een monster van ongeveer 20 kg en deed dat in een zak met de naam van de teler erop. Dit bietenmonster, dat als maatgevend voor de partij werd beschouwd, ging naar een speciaal laboratorium van de suikerfabriek, dat vroeger ook wel tarreerlokaal genoemd werd. 

In 1954 werd aan de CSM/Friesch-Groningsche Coöp. Suikerfabriek in Groningen grond in erfpacht uitgegeven en een vergunning verleend voor de bouw van een tarreerlokaal met laboratorium aan de Urkervaart in Emmeloord. Negentienvierenvijftig was een heel wisselvallig jaar. De voortdurende regen was dan ook de oorzaak dat de bietencampagne traag op gang kwam. Ook de bouw van het tarreerlokaal, ook wel tarreergebouw genoemd, was door de weersomstandigheden vertraagd. Men had gehoopt het gebouw nog voor de campagne van 1954 in gebruik te kunnen nemen, dat werd echter half november. Het tarreerlokaal stond op een rechthoekig grondplan, telde één bouwlaag en was opgetrokken in baksteen onder een flauw hellend zadeldak met geknikte overstek. In de langsgevels bevonden zich grote raampartijen. In de voorgevel zat een brede dubbele schuifdeur waardoor de aangevoerde bietenmonsters binnengebracht werden. Achter de deur bevond zich een platform waarachter twee wasmolens stonden opgesteld. Na vaststelling van het bruto gewicht van het monster werden de suikerbieten met behulp van kruiwagens in de wasmolens gestort. De oneffen bodem van deze molens was voortdurend in draaiende beweging. De bieten die er op lagen werden gelijktijdig door een paar krachtige waterstralen schoongespoten. Het benodigde water werd opgepompt uit de Urkervaart, die onder de achterste paar meter van het gebouw stroomde. De pomp, die onder het platform gemonteerd was, maakte 2500 toeren per minuut waardoor het water onder een druk van ca. 6 atmosfeer op de bieten gespoten werd. De schone bieten werden zo nodig gekopt. Het gereinigde monster werd vervolgens opnieuw gewogen in de nettoweegschaal en het verschil met het brutogewicht, het tarra, werd bij de teler in mindering gebracht op de gehele bietenlevering. 

Het suikergehalte bepaalt voor een belangrijk deel de prijs die de teler voor zijn bieten ontvangt. Aan de verkleuring van het blad van het gewas kan een schatting gemaakt worden, donkergroen betekent een laag suikergehalte en lichtgroen tot geel een hoog gehalte. Het vaststellen van het suikergehalte van de door de telers geleverde suikerbieten wordt polariseren genoemd. Daarvoor gingen de bieten naar de sorteertafels in het laboratorium en vandaar naar een soort cirkelzaag, die van elke biet een kleine hoeveelheid afraspte. Elke 26 gram van het bietenraspel werd overgoten met 177 cm³ verdund loogazijn. Dat gebeurde met een snellooppipet, waaruit het loog na tien minuten weer wegliep. Om de juiste concentratie van de suiker in de op deze wijze verkregen suikeroplossing te kunnen meten gebruikte de laborant een polarimeter, een apparaat dat gebruik maakt van de optische activiteiten van de suiker. De suikeroplossing gaat onder de polarimeter, waarna er licht doorheen gestuurd wordt. Het invallende licht wordt eerst nog gepolariseerd door een Nicol-prisma, een combinatie van twee prisma's van kalkspaat die zodanig aan elkaar gekit zijn dat een lichtstraal die erop valt in tweeën gesplitst wordt. Daardoor hebben de lichttrillingen slechts in één vlak plaats. Door het tweede prisma te draaien kan de hoek van de polarisatie worden gemeten. Hoe groter de hoek, hoe meer suiker in de biet. In het tarreerlokaal aan de Zuiderkade werden per dag 300 à 400 monsters verwerkt.

Het tarreerlokaal is tot na 1970 in gebruik geweest. In de Friese koerier van 16 oktober 1969 staat onder de kop "Nieuwe los-installatie voor bieten te Lemmer: […] De nieuwe los-installatie te Lemmer ziet er zeer modern uit met de nieuwe weegbrug met kantoortje en schaftlokaal en het mechanische monsterneem-apparaat. Dit apparaat bestaat uit een stalen overspanning met een uit een stalen buis bestaande beweegbare arm. Deze buis wordt tot op de bodem van de kiepauto in de vracht bieten geduwd als de wagen van de weegbrug onder de genoemde overspanning is gereden. In de buis krijgt men op deze manier een 'doorsnee' van de gehele vracht. De inhoud van de buis wordt in een plastic zak gestort, die naar de zogenaamde tarreerinrichting te Emmeloord gaat. Daar worden dan de tarra en het suikergehalte van de betrokken vracht bieten vastgesteld.[…]" In 1973 schakelde de Suiker Unie grotendeels over op de aanvoer van suikerbieten via de weg. Binnen de Noordoostpolder werden de loswallen gesloten, alleen de grote losplaatsen aan de Urkervaart in Emmeloord, de haven in Lemmer, Schokkerhaven en Ramspol bleven in gebruik. In 1977 besloot de directie van de Groninger Suiker Unie dat het bietenvervoer per schip vanaf 1978 afgeschaft zou worden. Vanaf dat jaar werden de suikerbieten rechtstreeks per vrachtwagencombinatie naar de suikerfabriek gebracht. Nadat het Tarreerlokaal buiten gebruik was gesteld is het gebouw uitgebreid en heeft dienst gedaan als zeilmakerij. Na een tijd leeggestaan te hebben werd het gebouw in 2022-2023 getransformeerd tot 7 atelierwoningen, met volledig behoud van de iconische uitstraling en riante raampartijen. De loskade en kiepsteiger aan de Zuiderkade zijn tot 1978 gebruikt tijdens de bietencampagne. Vanaf dat jaar werden alle suikerbieten rechtstreeks door een transporteur van het erf opgehaald en naar de fabriek gebracht, waardoor de kiepsteiger zijn functie verloor.

Bronnen: Driemaandelijksch bericht betreffende de Zuiderzeewerken 1950 t/m 1956; De Noordoostpolder 19 november 1954; 't Nieuws van Kampen 3 december 1954; Centrum voor Agrarische Geschiedenis; chc.nl Centrale Suiker Maatschappij, december 2022.