Industrieweg
Plaats: Emmeloord
Locatie: Industrieweg en Veerplein
Maker: o.a. J.D. Postma
materiaal: diverse bouwmaterialen
Jaar: 1948
Beschrijving:
In de begin jaren van de Noordoostpolder vond de handel via het water plaats. Alle aan- en afvoer van materiaal en materieel in de polder geschiedde over de kanalen en vaarten. Emmeloord is ontworpen als een stad aan het water. Terwijl P. Verhagen Emmeloord, in het eerste stedenbouwkundige plan uit 1941, een breed stadsfront aan de vaart en de polder gaf, verkleinde ir. C. Pouderoyen in zijn schetsplan uit december 1943 het stadsfront om het industrieterrein met twee havenbekkens van de noordkant van de Urkervaart naar de zuidkant te verplaatsen. Het vroegere belang van het water voor de industrie is afleesbaar bij dit eerste bedrijventerrein. Aan de noordzijde van de Industrieweg bevinden zich grote bedrijfsgebouwen die kenmerkend zijn voor de wederopbouwperiode. Ze zijn tweezijdig georiënteerd, zowel op de weg als op het water. De oorspronkelijke bebouwing is relatief traditioneel, met bakstenen wanden en kappen. De betonconstructie is vaak in zicht, wat past bij de functionalistische stijl van die tijd.
Het overgrote deel van de agrarische producten werd via een coöperatie afgezet, die de belangen van de landbouwers en tuinders behartigde. De pioniers wilde niet terug naar de verzuilde samenleving van voor de oorlog en besloten om in de Noordoostpolder één organisatie op te richten. Dit besluit werd hun door de landelijke organisaties niet in dank afgenomen. Zij stelden alles in het werk om de pioniers hiervan af te houden. Uiteindelijk moesten de pioniers het streven naar die ene organisatie staken. Op 5 augustus 1945 werden op drie verschillende plaatsen in Marknesse op hetzelfde moment drie boerenbonden opgericht, de Coöperatieve aan- en verkoopvereniging Noordoostpolder G.A. van de Aartsdiocesane R.K. Boeren- en Tuindersbond (ABTB), de Christelijke Boeren- en Tuindersbond-Noordoostpolder (CBTB) en de afdeling Noordoostpolder van de Overijsselse Landbouwmaatschappij (OLM), die in 1995 opgingen in de Fries-Flevolandse Land- en Tuinbouworganisatie (FLTO). Rond diezelfde tijd werd ook de coöperatieve aan- en verkoopvereniging 'Noordoostpolder' (CONOP) van de ABTB opgericht. In 1948 namen zij aan de Industrieweg 3-5 een bedrijfspand in gebruik dat ontworpen is door architect Jan Diederik Postma. Postma werkte in de typische wederopbouw-vormentaal, sobere baksteenbouw met betonnen daklijsten en betonnen omlijstingen rond de ramen en deuren. De traditioneel gebouwde eenlaagse loods met betonnen dakspanten staat onder een imposante Mansardekap die het uiterlijk van het pand grotendeels bepaalt. Door het toepassen van deze kapvorm creëerde Postma een grotere bruikbare ruimte. In de voorgevel is de betonconstructie zichtbaar gelaten en zijn twee grote glaspartijen opgenomen.
Naast het terrein van CONOP liet de ABTB in juni 1951 een betonnen hoogbouwsilo voor de opslag van 2000 ton graan en een zaaizaadloods met een 15 tons en 5 tons Opstal droger bouwen. De graansilo was destijds de eerste in Nederland die volgens een geheel nieuw systeem werd gebouwd. De betonnen bekisting, waarin het beton werd gestort, ging naarmate men met het werk vorderde, automatisch omhoog, terwijl het betonstorten doorging. Het werk aan de silo, die een afmeting heeft van 12,63 x 12,63 meter en een hoogte van 25 meter, mocht niet stilvallen en was in elf dagen gereed. De inhoud van de silo bestond uit 12 cellen; 6 cellen met een inhoud van 220 ton en 6 cellen van 110 ton elk. Het complex werd rond 1960 uitgebreid met een, voor die tijd zeer moderne, opslagloods voor gestort graan die ontworpen was door architect Piet A. Lankhorst uit Zwolle. Tot die tijd werden uitsluitend hoogbouwsilo's gebouwd waarin nat graan slecht korte tijd bewaard kon blijven. In de nieuwe laagbouwsilo kon het graan door middel van ventileren met buitenlucht langer worden bewaard. De loods was verdeeld in 2 x 3 beluchtingseenheden. Voor het vullen van de opslagplaats liep vanaf de oude loods, door de nok van het gebouw, een gesloten transportsysteem, waarmee het graan horizontaal verplaatst kon worden. In augustus 1961 nam ABTB een, voor Nederland nieuw stortsysteem in gebruik. Een vrachtauto, die geladen was met los graan, reed een plateau op dat daarna automatisch naar één kant werd gekiept. Daarbij viel het graan in een stortbak. Om tijdens de graanoogst de verkeerssituatie rond de weegbrug aan de Nagelerweg te verbeteren nam CONOP begin augustus 1981 aan de Industrieweg een eigen weegbrug voor haar leden en afnemers in gebruik.
In 1948-1949 werden in opdracht van het Centraal Bureau te Rotterdam aan de Industrieweg 49-51 graan- en kunstmestloodsen en een woning gerealiseerd. De bedrijfgebouwen werden op 24 september 1949 officieel door de heer H.D. Louwes, voorzitter van het Centraal Bureau, overgedragen aan de coöperatieve aan- en verkoopvereniging 'Flevo'. Het Centraal Bureau, dat in 1962 de naam veranderde in Cebeco, was één van de grootste centrale coöperatieve verenigingen in de landbouwsector. Het bedrijf ondersteunde in die tijd lokale coöperatieve boerenaankoopverenigingen bij hun aankoop van meststoffen door als importeur op te treden. Daarnaast kocht het bedrijf grondstoffen in voor veevoeder en verzorgde het de verkoop van de producten van boeren en tuinders. De bedrijfshal staat op een rechthoekig grondplan, is robuust en eenvoudig van opzet en opgetrokken in baksteen. De loods dankt zijn karakteristieke, puntige vorm aan het feit dat er vroeger een takelsysteem in de nok van het dak hing. Met die takel kon de kunstmest buiten uit een schip worden gehesen en vervolgens naar binnen worden gebracht. In de voorgevel is decoratief metselwerk toegepast. De witgeverfde spanten, die een zadeldak dragen, sieren samen met de bakstenen lisenen de voorgevel. Het rechthoekige bakstenen woonhuis is a-symmetrisch dwars voor de loods geplaatst en staat onder een lessenaarsdak. De woning is georiënteerd op de weg. De relatie tussen woning en loods wordt gelegd door de vergelijkbare horizontale glaspartijen en de overstekende zijgevels van de woning, die daar een zelfde belijning tot stand brengen als de lisenen aan de loods. Op het achterterrein staat aan de Urkervaart een bijzondere steiger, een kiepsteiger uit de beginperiode van de polder toen het vervoer van landbouwprodukten nog over het water plaatsvond.
Aan het Veerplein markeerde Beurscafé Tholen de overgang van het stadscentrum naar het achterliggende industrieterrein. In het beurscafé was de Schippersbeurs gevestigd. De Schippersbeurs werd op 21 maart 1956 officieel geopend door het hoofd van de bouwkundige afdeling van de Directie Wieringermeer (afd. Noordoostpolderwerken), de heer A.D. van Eck. Een schippersbeurs is een plaats waar binnenvaartschippers en verladers bijeenkwamen om vervoerscontracten af te sluiten. In 1933 werd de Wet op de Evenredige Vrachtverdeling (EV) aangenomen in de Tweede Kamer. Binnenvaartverladers werden daarmee verplicht om hun vracht via de beurzen aan te bieden. Nederland werd verdeeld in 19 rayons, per rayon was er een schippersbeurs. Na de drooglegging van de Noordoostpolder kwam eind jaren 40 ook in Emmeloord een schippersbeurs. Op de beurs stonden de schepen ingeschreven die binnen de regio gereed waren om lading in te nemen en hiervoor een vergunning hadden. Iedere schipper kreeg bij toerbeurt een vracht toegewezen tegen vastgestelde tarieven.
Langzamerhand verloor het transport over het water aan betekenis en werd transport over de weg belangrijker. De waterzijde van de bedrijven aan de Industrieweg werd de achterkant, de schippersbeurs verloor zijn functie en werd gesloten.
Op 13 september 2017 woedde er aan de Industrieweg 23 een grote brand waarbij een graanloods van het bedrijf Agrifirm volledig werd verwoest. De gemeente Noordoostpolder laat weten dat het pand geen monumentale status had. Wel was de loods volgens een voorlichter van cultuurhistorische waarde, het was namelijk de laatste graanloods in Emmeloord.
Architect
Jan Diederik Postma werd op 4 januari 1890 geboren in Leeuwarden. Hij volgde de HBS in Leeuwarden en ging na de derde klas van school. Vervolgens ging hij in de leer bij een timmerman in Apeldoorn. In 1908 trad Postma in dienst bij Landsgebouwen in Apeldoorn en was gedurende vier jaar toehoorder aan de Technische Hogeschool in Delft. Daarna was hij werkzaam bij de architecten J.J., M.A. en J. van Nieukerken in Den Haag. Het bureau Van Nieukerken werkte tot in de jaren vijftig in een uitgesproken conservatieve stijl. Postma werd opgeleid in de geest van J.J. van Nieukerken, die van mening was dat het handwerk in de praktijk de beste leerschool was.
In 1919 begon Postma in Deventer zijn eigen bureau. Hij specialiseerde zich in het ontwerpen van fabrieks- en kantoorgebouwen en ontwikkelde een grote kennis op het gebied van nieuwe constructiemethoden en materialen. Zijn tweede specialisme was het ontwerpen van landhuizen.
Postma had een grote productie van bouwtechnisch vaak innovatieve gebouwen. Architectonisch toonde hij zich een vakman met gevoel voor proporties en evenwichtige ruimtelijke structuren, maar hij ontwikkelde geen uitgesproken eigen stijl. Hij volgde de heersende stromingen, zoals de Amsterdamse School, de Art Deco, de Engelse landhuisstijl en de Gooise landhuisstijl. Fabrieksgebouwen ontwierp hij in het Interbellum in de trant van de Haagse School, een zakelijke variant van de Amsterdamse School. In de jaren dertig veertig en vijftig had ook de Delftse School invloed op zijn werk. De stijlkeuze en vormentaal paste Postma aan bij het gebouwtype. Zo koos hij de sobere Haagsche School voor productiegebouwen van fabrieken en liet hij zich bij de kantoorgebouwen van elektriciteitsbedrijven inspireren door de meer representatieve Delftse School.
Jan Diederik Postma overleed op 3 maart 1962 in Deventer. Bron: nai.nl