Lichtwachterswoning

Lichtwachterswoning
Lichtwachterswoning Lichtwachterswoning Lichtwachterswoning Lichtwachterswoning Lichtwachterswoning Lichtwachterswoning

Plaats: Schokland

Locatie: Vluchthavenpad 1

Maker: J.W. Welcker

materiaal: baksteen, hout, zandsteen

Jaar: 1900-1901


Beschrijving:

De primitieve haven van Emmeloord kreeg in 1816 twee havenhoofden. In 1837 werd ƒ 15.500,- uitgegeven om de haven te vernieuwen en te vergroten waardoor er zo'n 300 schepen een ligplaats konden vinden. Op 28 juni 1839 werd de op Schokland geboren schipper en oud gemeenteraadslid Hendrik Willems Kok in Zwolle beëdigd als eerste havenmeester op Emmeloord. Kok overleed twee jaar later op 29 april 1841, in de leeftijd van 63 jaar. Na zijn overlijden werd de onderwijzer van Emmeloord, Arnoldus Legebeke (1809-1885), per Koninklijk Besluit van 23 juli van dat jaar tevens benoemd tot havenmeester. In 1859 werd Schokland ontruimd omdat het eiland te vaak door overstromingen werd geteisterd, waarbij huizen met hun bewoners in de golven verdwenen. Na de ontvolking werd het eiland nog door slechts enkele rijksambtenaren en hun gezinnen bewoond. Kantonnier Gerrit Ras hield vanuit de pastorie van Ens de dijken in de gaten, Wiechert van Eerde (1818-1889) was lichtwachter op de Zuidpunt en Jacob van Marle was havenmeester op Emmeloord. Het bestaan van de haven was na de ontruiming onderwerp van een felle discussie. Om de kosten van onderhoud te beperken wilde Rijkswaterstaat de haven ontmantelen. Dat dit niet zo ver gekomen is, is te danken aan de Zwolse koopman en oud schipper Willem Jan Schuttevaer (1798-1881). Hij maakte zich sterk om de haven van Emmeloord als vluchthaven voor de scheepvaart te behouden. Op 31 augustus 1862 werd door minister van Binnenlandse zaken Johan Rudolf Torbecke (1798-1872) bepaald dat de haven zou blijven bestaan. 
 
In 1865 werd de woning van de havenmeester aan de haven van Emmeloord afgebroken en grotendeels weer op de oude fundamenten herbouwd. Op 19 september 1900 werd, onder verantwoordelijkheid van de toenmalige minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid ir. Cornelis Lely, besloten om een nieuwe dienstwoning voor de eerste havenmeester annex lichtwachter te bouwen. Het ontwerp werd gemaakt door J.W. Welcker (1845-1918) ingenieur bij Rijkswaterstaat. De Rijkswaterstaat was jarenlang niet alleen waterbouwer maar tevens rijksbouwmeester die overheidsgebouwen en andere gebouwen met openbare functie neerzette. Vanaf 1880 werden de gebouwen uitgevoerd in de Nederlandse neorenaissancestijl, een stijl die o.a. gekenmerkt wordt door bakstenen trapgevels, rijk versierd met natuurstenen speklagen, blokken en ornamenten. De uitvoering van het werk werd bij inschrijving gegund aan particuliere aannemers, die onder toezicht van de (hoofd)ingenieurs van Rijkswaterstaat het werk moesten uitvoeren. Er schreven 6 aannemers in. De bouw van de dienstwoning werd gegund aan de laagste inschrijver, Wilhelminus Frederiks Josephus Bollen uit Zwolle, voor een bedrag van ƒ 4.960,- (€ 2250,-). Het werd een woning van 10 x 7,80 m met een woonkamer, een slaapkamer, een keuken, een deftige kamer, een gang en een trap naar zolder, waar ook nog twee kamertjes gemaakt konden worden. In het bestek was verder een telefoonkantoortje opgenomen omdat Schokland, evenals Urk, vanuit Kampen aangesloten zou worden op het telefoonnet ten behoeve van de scheepvaart. Vanwege de veenachtige bodem zijn er voor de fundering maar liefst 67 palen van 8 m lengte de grond in geheid. De nieuwe woning werd gebouwd op de plek van de voormalige dienstwoning uit 1865 en in 1901 opgeleverd. Havenmeester Lammert Smit, zijn vrouw Jantje en hun 5 kinderen waren de eerste bewoners. Lammert Smit was Jacob van Marle opgevolgd  als eerste havenmeester op Emmeloord. Hij werd per 1 januari 1877 benoemd, nadat hij het jaar daarvoor zijn vader Hendrik als kantonnier op Middelbuurt was opgevolgd, die na een val van de loopkistdam was overleden. De belangrijkste taak van Lammert Smit was het goed laten functioneren van de haven en de havenlichten. Dat laatste was met de petroleumlantaarns van toen een enorme klus. In 1880 werd naast de oude dienstwoning een houten driepoot geplaatst, waarin de havenmeester ’s avonds een olielamp moest hijsen. Deze driepoot was de voorloper van de ijzeren lichtopstand die in 1914 werd gebouwd. Al snel werd de woning in de volksmond ‘De Lichtwachter’ genoemd. Het aangebouwde telefoonkantoortje van 2.70 x  2 m met een lessenaartje en een loket, ontbreekt tegenwoordig.
 
De in rode baksteen opgetrokken lichtwachterswoning staat op een rechthoekig grondplan van 10 x 7,80 m onder een met grijze boulet- of kruispannen gedekt zadeldak. De naam kruispan is afkomstig van de gekruiste ligging van de dakpannen, een rij pannen wordt een halve pan verschoven ten opzichte van de onder- en bovengelegen rij. De gevel is in strak staandverband opgetrokken, een afwisseling van een strekkenlaag met een koppenlaag waarbij de koppen en strekken recht boven elkaar komen. De kopgevels hebben een schoudergevel, een tuitgevel waarbij de schuine kanten worden onderbroken door horizontale platen, de schouders. De ramen en de deur in de westgevel worden afgesloten met gemetselde boogtrommels die ingevuld zijn met mozaïek in rode baksteen en 'geeltjes' uit Friesland. De boogtommels worden begrensd door segmentbogen met op enkele plaatsen witte zandstenen blokjes, de aanzet- en sluitstenen. De aanzetsteen, links en rechts, is het hoekblok waarop de boog begint en waarvan het bovenvlak helt volgens de radiaal. De sluitsteen is de middelste steen die als laatste afsluiting precies in het midden van de boog geplaatst is. Er is gekozen voor een boog van 1 strek (afgewisseld met 2 koppen) breed. De gietijzeren dakgoot rust op eenvoudige gootklossen. Als herinnering aan de stormramp van 1916 heeft Rijkswaterstaat in de plint van de zuidelijke muur een hoogwatersteen ingemetseld. In de tuin ligt de grafsteen van Harm Smit.
 
Jan Spit (1892-1972) was de laatste eerste havenmeester annex lichtwachter die samen met zijn vrouw het lichtwachtershuis bewoonden. Spit had na zijn schooltijd met zijn vader gevist op de bons VN 69. Op 26 augustus 1921 trouwde hij in Vollenhove met Jentje van Benthem en begon op 1 september van dat jaar zijn loopbaan op Schokland als kantonnier op Middelbuurt, waar hij belast werd met het dagelijks toezicht op de stenen dijk. Naast het door Rijkswaterstaat betaalde kantonnierschap werd hij ook lichtwachter, waarvoor hij van het loodswezen een vergoeding kreeg. Dat betekende dat Spit verantwoordelijk was voor het licht op de zuidpunt van het eiland. Tot zijn taken behoorde ook de bediening van de zelfregistrerende peilschaal, die in 1876 op de zuidpunt was geplaatst. De papierrol moest eens in de drie dagen verwisseld worden anders liep die vast. In 1923 volgde Jan Spit Hendrik Smit, de twee jaar oudere broer van Harm Smit, op als havenmeester-lichtwachter op Emmeloord. Spit verliet Schokland half april 1941 nadat het laatste gat in de ringdijk, dat ten zuidwesten van Schokland lag, op 13 december 1940 was gesloten. De waterstand rondom het eiland bedroeg toen nauwelijks een halve meter. Jan Spit werd sluiswachter bij de Voorst.
  
De voormalige lichtwachterswoning staat samen met het iets noordelijker gelegen misthoorhuisje op de rijksmonumentenlijst. De voormalige lichtwachterswoning is van groot cultuurhistorisch belang vanwege de oorspronkelijke, onlosmakelijk met de geschiedenis van het voormalige eiland Schokland verbonden functie. - Het huisje heeft architectuurhistorische waarde vanwege de sobere, doch karakteristieke, aan de functie gerelateerde hoofdvorm en vanwege de detaillering. - Het huisje heeft ensemblewaarde als essentieel onderdeel van een groter landschappelijk geheel (het voormalige eiland) en vanwege de specifieke samenhang met de haven en het nabijgelegen misthoornhuisje. - Het huisje heeft vanwege de oorspronkelijke functie tevens zeldzaamheidswaarde. Bronnen: RCE, 'Schokland: de nieuwe lichtwachterswoning op Emmeloord (1901) door Aaldert Pol', en Vuurtorens in Nederland.
 
Kijk voor meer informatie op Schokland door de eeuwen heen