Waterstaatskerk

Waterstaatskerk
Waterstaatskerk Waterstaatskerk Waterstaatskerk Waterstaatskerk Waterstaatskerk Waterstaatskerk Waterstaatskerk Waterstaatskerk

Plaats: Schokland

Locatie: Middelbuurt

Maker: Ingenieur D.J. Thomkins

materiaal: baksteen, hout, leien

Jaar: 1834


Beschrijving:

Op Schokland was een strikte scheiding in het geloof. De woonbuurt Ens, die bestond uit de Zuidert en Middelbuurt, was protestants. De bewoners van Emmeloord waren na de Reformatie rooms-katholiek gebleven. De voormalige Hervormde kerk op Middelbuurt is het oudste Rijksmonument van de gemeente Noordoostpolder. De kerk is gebouwd als opvolger van het vierkante houten kerkje uit 1717, dat bij de stormramp in 1825 vrijwel geheel vernield was en daarom gesloopt moest worden. Om een einde te maken aan conflicten tussen katholieken en hervormden over het bezit van oude kerken bepaalde koning Willem I bij het Koninklijk Besluit nr. 45 op 16 augustus 1824 dat er geen nieuwe kerken gebouwd of bestaande kerken verbouwd mochten worden zonder voorafgaande koninklijke goedkeuring. De uitvoering hiervan werd opgedragen aan de minister van Binnenlandse Zaken, Openbare Werken en Waterstaat. Dit betekende in de praktijk dat ingenieurs van de Waterstaat ontwerpen leverden en toezicht hielden op de bouw, vandaar de benaming Waterstaatskerk. De Enserkerk is ontworpen door hoofdingenieur van de Waterstaat in Overijssel D.J. Thomkins (2 februari 1777 - 7 september 1851). De bouw van de kerk en bijbehorende pastorie was mogelijk gemaakt door een Koninklijkbesluit van 16 juni 1833 waarbij een bijdrage van ƒ 10.000,- uit de schatkist werd tegezegd. 

Rond 1832 brak op Schokland cholera uit. Er waren een groot aantal zieken, de arts en de pastoor stierven. De toenmalig predikant, ds. A. J. M. Timmerman, vluchtte van het eiland. Zijn opvolger werd ds. Gerard Guillaume de la Couture, die het op 4 juni 1833 op hem uitgebrachte beroep aannam. Ds. de la Couture is op 28 april 1807 in Nijmegen geboren en trouwde aldaar op 2 april 1833 met Johanna Wilhelmina van Meurs (1810-1871), een domineesdochter. Op 1 september 1833 werd de la Couture door zijn schoonvader ds. Willem Lodewijk van Meurs in het oude houten kerkje uit 1717 bevestigd als predikant met een tekst uit het evangelie van Mattheus. Het salaris van de predikant bedroeg ƒ 750,- per jaar en werd betaald door het Rijk. Bovendien had de la Couture vrij wonen in de pastorie. Na de bevestiging van de predikant werd het houten kerkje afgebroken en op de fundamenten verrees de nieuwe kerk, die gebouwd werd door de Gebroeders Zwolsman en Compagnie uit Kuinre. Casimir Frederik Seidel was tijdens de bouw opzichter van waterstaat op Schokland. De kerkdiensten werden gedurende de bouwperiode gehouden in het schoolgebouw.  Ds. de le Couture legde op 22 mei 1834 de eerste steen. Een gevelsteen naast de ingang met onderstaande tekst herinnert hieraan. 

G.G. D.L. COUTURE
22 MEI J834.
 
Tijdens de bouw werd de school van Ens als kerk gebruikt. Op 26 oktober 1834 kon ds. de la Couture de kerk ingebruiknemen. Hij vergat in zijn preek niet om nadrukkelijk de koning te bedanken voor de bijdrage die hij uit de schatkist had gegeven. Het verhaal gaat dat de predikant de preekstoel beklom met een geopend reukflesje onder zijn toga, omdat hij niet tegen de vislucht kon die in de kerk hing. Het domineesechtpaar kreeg op Schokland vier kinderen waarvan twee zoontjes kort na de geboorte stierven. In 1840 moest de dominee vanwege ziekte het eiland verlaten en ging op 33-jarige leeftijd met emeritaat. Ds. Gerard Guillaume de la Couture overleed op 7 mei 1847 in Cuijk. Zijn op 10 september 1835 geboren zoon Jean Baptiste stierf op 29 maart 1849 op 13-jarige leeftijd. Dochter Anna Maria Wilhelmina (1840) is het enige kind van het echtpaar dat een gevorderde leeftijd bereikte. Zij overleed in 1919 op de leeftijd van 79 jaar. 

Het kerkgebouw heeft een sobere neoclassicistische vorm omdat sterk bezuinigd werd op ornamenten. De enige ornamenten die toegepast werden zijn vlakke lisenen tussen de rondboogvormige ramen die voorzien zijn van roeden. De in bakstenen opgetrokken kerk, met houten kapconstructie, is een driezijdig gesloten zaalkerk met dakruiter en heeft een aangebouwde, bredere pastorie, die een groter vloeroppervlakte had dan de kerk. De studeerkamer van de dominee werd tevens als consistoriekamer gebruikt en had rechtstreekse verbinding met de kerk.

Omdat de kerk als het enige gebouw op Schokland leien als dakbedekking had, werd op het dak regenwater verzameld. Via de dakgoten en afvoerbuizen werd het water naar de stenen regenwaterkelder geleid en per emmer verkocht aan de mensen die zich de luxe van water konden veroorloven. Eén gang water, oftewel 2 emmers water, kostte 2,5 cent. Tegen de kerk aan was een houten gebouwtje gebouwd met daarin stenen gemetselde troggen. Dat waren de zogenaamde 'armenbakken' waar behoeftige bewoners hun drinkwater konden halen. Voor de eilandbewoners was zoet drinkwater van onschatbare waarde. Het water van de omringende Zuiderzee was immers zout. Dat het water niet altijd even zuiver was, mag duidelijk zijn. Maar in die tijd tilde men daar niet zo zwaar aan.

Willem Antonie van Deventer (1824 - 1893), Potloodtekening van Middelbuurt

Na de ontruiming van het eiland deed de Waterstaatskerk enige tijd dienst als gereedschapsschuur en overnachtingsplaats voor seizoensarbeiders. Toen de polder in 1942 droogviel werd Schokland een deel van de Noordoostpolder. Door de inpoldering is het grondwaterpeil ten minste 4 m. gezakt. De bodem droogde uit. Doordat de boveneinde van de heipalen, waarop de kerk rustte, droog kwamen te staan gingen ze rotten. Er ontstonden scheuren in de muren. De inklinking van de terp waarop de kerk en pastorie staan, bedroeg in 1959 tachtig centimeter. Geruime tijd werd door de Directie Wieringermeer, en later de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP), onderhandelingen over restauratie van het kerkgebouw gevoerd. In november 1964 stemden de ministers van Verkeer en Waterstaat en Financiën in met de restauratie en stelde een krediet van ƒ 260.000,- beschikbaar. 

De RIJP begon op 2 augustus 1965 aan de werkzaamheden. De restauratie werd onder architectuur van architect Th. G. Verlaan uit Zwollerkespel uitgevoerd door N.V. Salverda uit 't Harde. Technici zagen kans het gebouw van een fundering van betonnen palen te voorzien. De muren werden opnieuw gemetseld en de dakpannen vervangen door de oorspronkelijke leien. Daarnaast werd de pastorie grondig opgeknapt en het pomphok voor de armen in ere hersteld. Bij de 'armenbakken' werd een 18e eeuws pompje geplaatst dat afkomstig was uit de voormalige havezate De Oosterhof in Rijssen. De bouwvallige havezate was sinds juni 1965 niet meer bewoond en eigendom van de gemeente Rijssen. Met toestemming van B&W van Rijssen heeft restauratiearchitect Verlaan, bijgestaan door zijn zoon Theo en door opzichter De Bruin van de RIJP, het pompje op 19 september 1966 uit De Oosterhof verwijderd en overgebracht naar Schokland. In augustus 1967 was de restauratie voltooid en werd ter afronding van de werkzaamheden de originele koperen windhaan weer teruggeplaatst op de dakruiter.

In de zomer van 1981 bezochten leden van de familie van Eerde museum Schokland. Wim Oosterhof (1927-2014), directeur van museum Schokland van 1981 tot 1995, raakte met ze in gesprek en vroeg hen of ze misschien nazaten waren van Cornelis van Eerde (1808-1870), een van de laatste bewoners van het eiland. Toen zij hier bevestigend op antwoordden vroeg hij of ze nog materiaal van hun voorgeslacht hadden, zoals tekeningen, brieven of oude foto's. Nee tekeningen hadden ze niet, maar ze hadden wel de catechismus en een broer had de bijbel. Op 27 juni 1859 verhuisde Cornelis van Eerde van Schokland naar Urk, het eiland waar zijn vrouw Trijntje Willems Bruins geboren was. Van Eerde was timmerman. Hij brak zijn huis op Schokland af, laadde het op een botter en bouwde het op Urk weer op. De leden van de hervormde kerk hadden mogelijk de kerkelijke goederen onder elkaar verdeeld. De kanselbijbel en de Heidelberger catechismus verhuisde mee naar Urk. Steeds ging de 'Schokker bijbel', zoals hij in de familie genoemd werd, over van vader op zoon. Na het gesprek met Oosterhof was de familie direct bereid de bijbel en de cathechismus in bruikleen af te staan aan het museum. Bron: Trouw.

Van 25 mei 1990 tot januari 1991 werd in de Waterstaatskerk een overzichtstentoonstelling van het kerkinterieur gehouden. Ter gelegenheid van deze tijdelijke expositie werd het interieur van de kerk weer aangepast aan de oorspronkelijke rol van bedehuis. Van de authentieke inventaris waren alleen de kanselbijbel en de catechismus bewaard gebleven. Dankzij de steun van de stichting Alde Fryske Tsjerken kon museumdirecteur W.M. Oosterhof het gebouw tijdelijk herinrichten. De kansel en het klankbord boven de kansel zijn afkomstig van de buitengebruik gestelde Groate Kerk in Sint Jacobiparochie. Andere attributen kwamen uit de regio Leeuwarden. De kerkbanken zijn van Urk afkomstig. Bronnen: Leeuwarder Courant en Trouw. Het interieur gaf de bezoekers een indruk hoe de kerk er oorspronkelijk moet hebben uitgezien. Dit was zo'n doorslaggevend succes dat werd besloten om de kerkinrichting na afloop van de tentoonstelling te laten staan.

Aan het eind van de middeleeuwen ontstond in kustplaatsen van veel Europese landen de gewoonte om scheepsmodellen aan kerken te schenken. Voor de Reformatie had de schenking een religieuze achtergrond. Na de Reformatie werden in kerken vaak scheepsmodellen opgehangen uit dankbaarheid voor een geslaagde zeereis. In de Waterstaatskerk hangt een spantmodel van een Urker vissersschip. Het kerkscheepje is net als echte schepen uit losse onderdelen (spanten) opgebouwd. Het begon met de kiel en zandhout. De scheepshuid werd vervolgens plank voor plank gebogen en aangebracht. Het scheepje is karveel gebouwd, wat betekent dat de huidplanken van het scheepsmodel met de lange zijden glad tegen elkaar aanliggen. Het karveel gebouwde schip heeft een gladde scheepsromp en draagt het registratienummer UK 77. Het scheepje werd in een kelder op Schokland gevonden.

Sinds 1996 staat voor in de kerk een replica van een Gotisch doopvont uit de 15e eeuw. Het oorspronkelijke achtkantige bekervormige doopvont op eveneens achtkantige voet is in 1772 in de buurt van Urk door visser Johannes Jansen Kok (1730-1804) uit de Zuiderzee bij 'de Nagel' opgehaald. Naar verluidt heeft het tamelijk ruw bewerkte doopvont tot na de watersnoodramp van 1825 op het kerkhof van het buurtschap Emmeloord gelegen. Tijdens de watersnoodramp was het altaar uit de rk-kerk op Emmeloord weggedreven. Na de ramp kreeg pastoor Joannes Bosch (1794-1842) giften binnen voor een nieuw altaar. Hiervan kocht hij in 1826 ook het doopbekken, liet er de tekst "Pastoor J. Bosch, 1826" in beitelen en plaatste het in de herstelde kerk. Tot de ontruiming van Schokland in 1859 is het doopvont in de rooms-katholieke kerk op Emmeloord in gebruik geweest. Na de ontruiming moest het rooms-katholiek kerkbestuur afstand doen van de grond waarop de kerk gebouwd was. In ruil voor de grond verkreeg de aartsbisschop van Utrecht, mgr. Joannes Zwijsen (1794-1877), de Schokkerkerk op Emmeloord. Hij schonk het gebouw aan de H. Brigitta in Ommen. Daarheen is de kerk in 1860 met alles wat erin en eraan was overgebracht. Twee koperen kronen, die dateren uit 1645, kandelaren, een ciborie en het doopvont verhuisde met het kerkgebouw naar Ommen. Toen de Waterstaatskerk op Middelbuurt weer als bedehuis in gebruik werd genomen heeft de Schokkervereniging aan Piet Brouwer (1933-2019) uit Urk gevraagd een replica van het doopvont te maken. Het oude doopbekken was uit Bentheimer zandsteen gehouwen. Omdat het werken met Bentheimer zandsteen sinds het Zandsteenbesluit van 1951 verboden is, maakte Brouwer de replica van kunstzandsteen.

Ter gelegenheid van de landelijke opening van de Openmonumentendag 2000 op 7 september werd de dakruiter met financiële steun van Bouwfonds Cultuurfonds gerestaureerd. De originele klok voor de kerk werd in 1710 in Amsterdam gegoten, waarschijnlijk op de stadsgieterij. De uit Duitsland afkomstige Jan Albert Grave had van 1699-1729 zijn gieterij aan de Lijnbaansgracht. De klok hing, na de ontruiming van Schokland (1859), werkloos in het torentje. In de Tweede Wereldoorlog wilde de bezetter de klokken invorderen om ze als grondstof te gebruiken voor de oorlogsindustrie. De polderwerkers zagen dat niet zitten en begroeven de klok in het magazijn voor kleinmateriaal in de landbouwschuur op de dijk bij Ramspol. Na de oorlog kwam de klok weer te voorschijn en werd door de Directie Wieringermeer (afd. Noordoostpolderwerken) in 1953 geschonken aan de Hervormde kerk in Ens. Nadat de kerk in Ens in 2006 gesloten was en verkocht werd, wilde de Schokkervereniging dat de luidklok weer op Schokland terugkeerde. In 2009 besloot de Protestantse gemeente De Zaaier in Ens de klok in bruikleen af te staan aan museum Schokland. Op 17 september 2009 keerde de klok weer terug in het torentje van de kerk. Op 19 september 2009 herdacht de Schokkervereniging dat het eiland 150 jaar geleden ontruimd was. Die dag werd de klok voor het eerst weer op Schokland geluid. De bronzen luidklok heeft een onder diameter van 42,5 cm, weegt 55 kg en klinkt met toonhoogte C3. Het opschrift luidt: AMSTELODAMI ANNO DOMINI 1710. 

De Waterstaatskerk vormt met de nieuwe, in “Zuiderzeestijl” opgetrokken gebouwen museum Schokland. Eind 2018 heeft het dak van de kerk een gedaantewisseling ondergaan. In opdracht van de gemeente Noordoostpolder zijn de leien vervangen door blauw gesmoorde pannen. Het 'blauw smoren' van keramische dakpannen is een aloude techniek waarbij de kleur aan de buitenzijde dezelfde is als binnen. Omdat de Waterstaatkerk een rijksmonument is, is het besluit om de leien voor dakpannen te vervangen genomen na overleg met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Van 1932 tot 1965 lagen er ook al pannen op het dak.

In de zuidelijke muur van het kerkgebouw is een gevelsteen ingemetseld die herinnert aan de stormramp van 1916. De andere twee stenen zijn Peilmerkstenen

Kijk voor meer informatie over de kerk op Schokland door de eeuwen heen. Kijk voor meer informatie over het doopvont hier en klik op 'de zee' en vervolgens 'varen met zandsteen 2'.

Architect

Derk (Dirk) Joseph Thomkins (Thomkens) werd op 2 februari 1777 in de Engelse plaats Birmingham geboren. Hij was tekenaar en uitgever. Op 30-4-1799 schreef hij zich in Holland in en woonde toen in Delft. Van 1800-1801 was hij medewerker van Cornelis Krayenhoff, die in 1798 de opdracht kreeg een grote overzichtskaart van Nederland (de Bataafse Republiek) te vervaardigen. Thomkins trad in dienst bij Rijkswaterstaat. Van 1811 – 1822 was hij als ingenieur werkzaam bij het arrondissement Zutphen/Noordelijk arrondissement. Van 16 juni 1822 tot juli 1822 was hij hoofd van het 8e district Groningen & Drenthe. In 1824 werd Thomkins benoemd als hoofdingenieur in Zuid-Holland en van 1 november 1829 tot 1 april 1834 was hij hoofd van district Overijssel. Als gepensioneerd waterstaatsingenieur gaf hij de door D. Veelwaard gegraveerde kaart van de Zuiderzee uit. D.J. Thomkins overleed op 7 september 1851 in Utrecht op 74-jarige leeftijd.