Landarbeiderswoningen

Landarbeiderswoningen
Landarbeiderswoningen Landarbeiderswoningen Landarbeiderswoningen Landarbeiderswoningen

Plaats: Noordoostpolder

Locatie:

Maker: Directie Wieringermeer

materiaal: baksteen / dakpannen

Jaar: vanaf 1946


Beschrijving:

Omdat de Noordoostpolder een agrarische gemeenschap zou worden, vormden de landarbeiders een grote groep waarvoor woningen gebouwd moesten worden. In 1940 was in overleg met werkgever- en werknemersorganisaties in de Wieringermeer vastgelegd dat de landarbeiders voor een deel in de dorpskernen en voor een ander deel in de nabijheid van de boerderijen zouden worden gevestigd. Enerzijds woonden de meeste landarbeiders vanwege de gemakkelijke bereikbaarheid van kerk, school en winkels en het betere sociale contact, het liefst in een dorp. Anderzijds wensten de boeren een vaste arbeider, vaak 'eerste arbeider' genoemd, vanwege bedrijfstechnische redenen bij de boerderij gevestigd te zien. Maar de ontwikkelaars van de polder droegen een vooroorlogs stempel en konden of wilden niet wennen aan het idee dat gewoon werkvolk weleens naast leden van de middenklasse in de dorpen zou gaan wonen. Aanvankelijk werd de oplossing van dit probleem gezocht in het stichten van 5 en later 6 dorpen en een structuur van gehuchten. Maar hiermee was nog niet voldaan aan de eis van de boer. In 1946 werd bekend dat in de Noordoostpolder een drietal tuinbouwgebieden zou komen. De agrarische bevolkingsdichtheid zou daardoor plaatselijk toenemen. Het idee van de gehuchten werd losgelaten en rondom Emmeloord werden 10 dorpen gesticht. Naast arbeiderswoningen in de dorpen werd voor alle boerderijen van 24 ha of meer één dienstwoning gebouwd. De landarbeiderswoningen werden in blokjes van twee, drie of vier onder-een-kap op korte afstand opgetrokken van de landbouwbedrijven en hadden ook het huisnummer, aangevuld met een letter, van de boerderij waarvan ze deel uitmaakten.

In 1947 werden er al 104 woningen gebouwd om het aantrekken van vaste arbeiders te vergemakkelijken. De Directie Wieringermeer had na onderzoek berekend dat voor landbouwbedrijven de vestiging van één vaste landarbeider per 25 ha nodig was. Daarboven werden in de dorpen per 100 landbouwbedrijven van 15 ha en groter 50 woningen gebouwd voor de vestiging van andere arbeiders en 1 woning per tuinbouwbedrijf. In totaal betekende dit dat er gelegenheid werd gegeven voor de vestiging van 1065 vaste arbeiders, 635 andere landarbeiders en 230 arbeiders op tuinbouwbedrijven.

In het algemeen bevinden de landarbeiderswoningen zich evenwijdig en vrijwel altijd aan de noordzijde van de weg. Vanwege de bezonning hebben de woningen een diepe voortuin aan de wegzijde. De tuin gaf de mogelijkheid om groente en aardappelen voor eigen gebruik te verbouwen en eventueel wat kleinvee te houden. Om vanaf de weg een nette indruk te maken, werden de moestuinen door de Directie Wieringermeer afgezet met hagen. De ondiepe achtertuin werd begrensd door een erfsingel. De huizen zijn opgetrokken in de traditionalistische stijl van de Delftse School. In de vormgeving werd gestreefd naar grote eenheid van vorm en materiaal, rust en sobere eenvoud. Dit vonden de architecten van de Directie Wieringermeer karakteristiek voor het platteland. De woningen bestaan allemaal uit één bouwlaag met een doorlopend zadeldak. In de polder zijn 10 verschillende typen landarbeiderswoningen te onderscheiden. Eén type had een aangebouwd schuurtje. De rest niet. Een tweede type onderscheidt zich door een voordeur met portiek en een woonkamerraam dat hier een hoekraam is. Plat of schuin aangekapte dakkapellen komen veelvuldig voor. In de Noordoostpolder zijn meer dan 1000 arbeiderswoningen langs de buitenwegen gebouwd. De veranderende verhouding binnen het boerenbedrijf en de opkomst van de auto bracht verandering in de huisvesting van de vaste arbeiders. Deze trokken steeds meer naar de dorpen en Emmeloord. De Noordoostpolder was het laatste gebied in Nederland, waar bij de boerderijen nog landarbeiderswoningen werden gebouwd. In het laatst ontgonnen (westelijk) deel van de polder komen dienstwoningen voor landarbeiders bij de boerderijen niet meer voor. 

Van de dubbele landarbeiderswoningen zijn er slecht enkele in de Noordoostpolder gebouwd. Uit puur economische overwegingen beslisten minister Piet Lieftinck van Financiën en de ministers van Wederopbouw en Volkshuisvesting in 1948 dat de typische twee-onder-een-kap woning voor landarbeiders, zoals die in de Wieringermeer nog wel was toegepast, in de Noordoostpolder niet meer gebouwd mocht worden, zodat er na die tijd alleen nog rijtjeswoningen opgericht zijn. De in 1949 in gebruik genomen dubbele arbeiderswoning aan de Zwartemeerweg 29 a /b staat op de gemeentelijke monumentenlijst. De dubbele woning is van cultuurhistorisch belang als een voor de Noordoostpolder kenmerkend type en als een bijzondere uitdrukking van de ontwikkeling van de Noordoostpolder in de periode van de wederopbouw. De dubbele woning is van architectuurhistorisch belang als een karakteristieke uitdrukking van de sobere wederopbouwarchitectuur in Nederland. De dubbele woning heeft tevens ensemblewaarde vanwege de samenhang met de nabijgelegen boerderij en als een klein, maar onmisbaar onderdeel van het “Gesamtkunstwerk” Noordoostpolder. Bron: Bijlage gemeentelijke monumenten Noordoostpolder.

Vrije vestiging was in de Noordoostpolder onmogelijk. Iedereen die in de nieuwe polder wilden werken werd door Domeinbeheer geselecteerd. Voor de landarbeiderswoningen in de dorpen konden de arbeiders zich als 'vrije sollicitanten' aanmelden bij de Directie Wieringermeer. Aan de landarbeiders werden eisen gesteld die betrekking hadden op de technische kennis van de man, zijn handvaardigheden en zijn persoonlijke eigenschappen. Daarnaast werd veel aandacht besteed aan de vrouw en de eventuele gezinsleden. Ook de levensomstandigheden werden in aanmerking genomen. Het aanwezig zijn in het gezin van meer arbeidskrachten, bijvoorbeeld zoons en dochters, gold als speciale aanbeveling. De aanmeldingsprocedure voor de vaste arbeider verliep echter afwijkend. Deze werd door de pachter die hem in dienst nam bij de Directie Wieringermeer afd. Noordoostpolderwerken voorgedragen. Daarnaast moesten zij ook door Domeinbeheer goed worden bevonden maar het gebeurde zelden dat deze een kandidaat afwees. Toestemming tot vestiging werd alleen geweigerd indien de man totaal ongeschikt als arbeider was. Gedurende de eerste jaren van de kolonisatie werden veel jonge boeren, met name pioniers, gekozen die vooral jonge arbeidskrachten aantrokken. Hierdoor vertoonde de leeftijdsopbouw van de polder in korte tijd een merkwaardig beeld dat allerlei bijzondere problemen opriep. Daarom werd in de jaren 1950-1955, toen zich een groot aantal landarbeiders voor vestiging aangemeld hadden, voorrang verleend aan de plaatsing van oudere, vaak reeds volgroeide gezinnen. In die jaren gold zelfs een minimum leeftijd van 30 jaar. Na 1955 was het aanbod van arbeiders zo gering dat op de leeftijd vrijwel niet meer gelet kon worden. De dienstwoningen werden door de Directie Wieringermeer aan de pachters verhuurd, en niet aan de vaste arbeiders. Liep een arbeidscontract ten einde dan betekende dit ook dat de arbeider moest verhuizen. In 1957 besloot De Directie de dienstwoningen direct aan de hoofdbewoner te verhuren. Bron: Flevobericht 269.