Noordzeebotter OF60

Noordzeebotter OF60

Plaats: Lelystad

Locatie: Larserbos, kavel OF60

Maker:

materiaal: eikenhout

Jaar: 19e eeuw


Beschrijving:

Bij het trekken van greppels op kavel OF60 werd in juni 1967 een scheepswrak geraakt. Bij de verkenning bleek het om een vrij compleet vissersschip te gaan van ongeveer 4 x 13 meter groot. Het schip werd in mei 1972 door het toenmalige Nederlands Instituut voor Scheepsarcheologie (NISA) opgegraven. Het 18 ton zware schip was met een flinke slagzij over bakboord in de bodem gezakt. Het wrak werd niet op de klassieke manier opgemeten en getekend. Voor het eerst werd gebruik gemaakt van fotogrammetrische opnames vanuit een helikopter. De luchtfotogrammetriek houdt zich bezig met de interpretatie en het opmeten van beeldmateriaal bij het bepalen en beschrijven van vorm, afmeting en ligging van objecten. Met deze methode kunnen ook objecten goed in kaart gebracht worden. Het schip was vrij compleet, alleen het roer en de mast waren verdwenen. Interessant was een dekprisma (dekglas) op het voordek, de tweede was verdwenen. Dekprisma's zijn stukken glas die tussen de dekplanken werden aangebracht. Het was de eenvoudigste manier om daglicht toe te laten in onderdekse ruimtes. In openingen van het dek werden de dikke, beloopbare glazen gezet, die meestal aan de bovenzijde gepolijst en aan de onderzijde gematteerd waren, zodat door diffusie het daglicht beter verspreid werd.

Bij de opgraving werd bijna de hele inventaris teruggevonden, waaronder een lange roodbaaien onderbroek, een roodbaaien hemd met 9 reparaties en een houten klomp met de initialen 'PB’. De ondergang moet vrij plotseling hebben plaatsgevonden, de schipper had geen tijd gehad om zijn horloge en zijn beurs mee te nemen. Tussen de spanten in de woonruimte werden een Hollandse cent uit 1864, een Belgisch 2-centimes stuk uit 1857 en een onleesbare munt gevonden. Op de wegering in de woonruimte lag aan bakboord een beugel van een beurs met drie Belgische 2-centimes stukken (1859,1879,1856) en een Hollands kwartje uit 1849. Op de onderste plank van een kast aan bakboord werden in een metalen doosje nogeens 37 munten aangetroffen. De oudste munt was een Hollandse halve gulden uit 1848, de jongste een Hollandse cent uit 1873. Aan de hand van de munten kon, mede op grond van andere vondsten, de ondergang van het schip in het derde kwart van de 19e eeuw gesteld worden.

Een scheepswrak vertelt alleen iets over de plaats van ondergang, het type schip en mogelijk iets over de lading. Maar niets over de datum van ondergang, de thuishaven, de route, de naam van het schip en vooral de opvarenden. Dankzij de vondst van de klomp kon men door archief onderzoek achterhalen van wie het schip geweest was en wanneer en onder welke omstandigheden ze aan haar einde kwam. Het bleek het wrak van de botter TS 22 'Twee Gebroeders' te zijn. De Terschellinger schipper Pieter Gerritzn. Bos voer in zijn jonge jaren een paar keer als lichtmatroos op Groenland, maar gaf de voorkeur aan de tropen. Later bleef hij dichter bij huis. Hij werd visser op een Terschellinger botter. Bos kocht de botter op de 'ellege van de Roosies', de oudste scheepswerf op Urk. Het schip had een vlak met een dikte van 5 cm, waarop een bun was gebouwd met 3 hokken. Of de botter nieuw of een tweedehands was is niet bekend. Schipper Bos wierp zijn netten vooral uit in de Noordzee en op het wad. Wanneer de scholen haring en ansjovis naar de Zuiderzee kwamen om zich voort te planten, werden ook de vissers van andere plaatsen zoals Terschelling gelokt. Op 23 juni 1876 voer Pieter Bos met zijn de botter 'Twee Gebroeders' op de Zuiderzee tussen Harderwijk en Urk. Tijdens een zware storm werd de botter door een ander schip van achteren overvaren en raakte het roer kwijt. Zonder het roer was het vissersschip een speelbal op de golven. Het ongeluk vond plaats op 1,5 zeemijl, bijna 3 km, van Harderwijk waar de Zuiderzee zo'n 1,50 m diep was. De schipper en zijn knecht verlieten het schip en wisten al wadend de wal te bereiken. De stuurloze botter, met de zeilen nog in de mast, is nog een heel stuk verder afgedreven tot de mast eraf waaide en het schip 17 km ten noord-westen van Harderwijk zonk. Omdat het gezonken schip een gevaar voor de scheepvaart kon opleveren werd er op 29 juli een wrakton bij geplaatst. Over de berging van het wrak bestaat een briefwisseling tussen de burgemeester van Urk en Terschelling. Tot een berging is het niet gekomen want toen men daaraan wilde beginnen was het wrak spoorloos. Na zijn onfortuinlijke reis leefde Pieter Gerritzn. Bos nog bijna een halve eeuw. In 1777 kon hij met een compensatie voor het ongeluk een nieuwe botter kopen, dat de naam 'Jeremia Talina' kreeg, vernoemd naar zijn vrouw en dochter en visserijnummer TS 46. Bos stierf in 1932 op 91-jarige leeftijd.

Bronnen: Opgravingsdocumentatie scheepswrak OF60; muntvondsten in scheepswrakken; Schipbreuk op de Zuiderzee; scheepshistorie nr. 16, De botter van Pieter Bos, NRC Handelsblad 17-10-1985