Vrachtschip OE34

Vrachtschip OE34
Vrachtschip OE34 Vrachtschip OE34 Vrachtschip OE34 Vrachtschip OE34 Vrachtschip OE34 Vrachtschip OE34 Vrachtschip OE34 Vrachtschip OE34

Plaats: Lelystad

Locatie: Vogelweg

Maker:

materiaal: eikenhout

Jaar: 16e eeuw


Beschrijving:

Op kavel OE34 aan de Vogelweg werd in 1975 een melding van hout gedaan waarna tijdens een korte verkenning werd vastgesteld dat het om een scheepswrak ging. Op 4 december 1975 rapporteerde H. van Veen het volgende: "Naar aanleiding van een mondelinge melding door de heer L. Rimpt (Domein te Lelystad) van een gevonden scheepswrak op kavel E34 in Oostelijk Flevoland door de pachter, de heer J. Doornbos aan de Vogelweg nr. 10, werd door de heer J. v.d. Land en ondergetekende een verkenning uitgevoerd op dinsdag 4 november 1975. Op gegeven plaats bleek inderdaad nog een scheepswrak aanwezig te zijn. Door peilingen met het prikijzer konden de afmetingen worden vastgesteld op plm. 10 meter lengte, plm. 5 meter breedte en binnenkant bodem op plm. 1,20 meter onder maaiveld. Vondsten, die aanwijzingen zouden kunnen geven omtrent ouderdom van het wrak, werden niet aangetroffen. Nader onderzoek is t.z.t. zeker gewenst en men dient dit wrak zolang te reserveren. Daarom is dan ook ter plaatse met de pachter afgesproken dit schip voor nader onderzoek t.z.t. te laten zitten. De juiste ligging op kavel R32 is: 132 meter uit de as van de kavelsloot E34/35 en 20 meter voor de tweede dam in kavelsloot E34/35 (gerekend vanaf het erf)."

Bij een uitgebreidere verkenning in 2003 werd een zogenaamde rapier gevonden die gedateerd kon worden aan het eind van de 16e eeuw. In de zomer van 2011 is het schip opgegraven en onderzocht door archeologiestudenten en een team van medewerkers van Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Rijksuniversiteit Groningen en Nieuw Land, onder leiding prof. dr. André van Holk.

Het schip lag ongeveer 30 cm onder het maaiveld. Opvallend is dat het wrak ondanks de ondiepe ligging, boven het grondwater, toch bijzonder compleet is. Het vlak (de bodem) en beide boorden (de zijkanten) van het schip zijn bewaard gebleven. Het karveel gebouwde schip is ongeveer 20 meter lang en op het breedste punt zo'n 5 meter en behoord tot het type wijd- en smalschepen. Uit voorlopig jaarringonderzoek blijkt dat het eikenhout gekapt is in 1553 in Westfalen (Duitsland). Planken van dertien meter lang wijzen op het gebruik van gigantische bomen bij de bouw, van minimaal 25 meter hoog. Zeker is dat het om het oudste karveel gebouwde vrachtschip in Nederland gaat.

Het schip is onder zware slagzij vergaan, alle vondsten lagen aan stuurboord. In het achterschip werden veel aardewerk scherven, een vuurtang, houtskool en een stookplaats gevonden die bestaat uit een houten kist gevuld met zand en afgedekt met plavuizen. De stookplaats lag op zijn kop en eronder zijn dierlijke botten en wervels van vissen aangetroffen. Daardoor bestaat het vermoeden dat de opvarenden tijdens (het bereiden van) de maaltijd zijn overvallen door zwaar weer en geen tijd gehad hebben om de vuurplaats op te ruimen.

Het schip voer op de Zuiderzee aan het begin van de tachtigjarige oorlog (1568 – 1648). De gebieden rond de Zuiderzee kozen de kant van de Geuzen (opstandelingen) onder leiding van Prins Willem van Oranje. Alleen Amsterdam bleef trouw aan het Spaanse gezag tot het in 1578 gedwongen werd vrede te sluiten met de rest van de Nederlanden. Aan boord van het wrak zijn 3 rapieren en 2 hellebaarden gevonden. De vraag van de archeologen was: Waarom waren deze wapens aan boord van het schip? In 1975 werd bij Biddinghuizen een waterschip (OW10) opgegraven. Tot de bijzondere vondsten behoorden een degen en fragmenten van een hellebaard. Dit schip dateert uit precies dezelfde tijd al de OE34. In die tijd hadden 99% van alle waterschepen Amsterdam als thuishaven. De archeologen vermoeden dat deze boten een escorte van soldaten aan boord hadden om de schepen tegen de vijandelijke Watergeuzen te beschermen. Aan boord van de OE 43 zijn twee intacte met kalk gevulde houten tonnen aangetroffen. In Amsterdam werd er in die tijd volop gebouwd. Nu veronderstellen de archeologen dat dit schip onderweg was naar Amsterdam en derhalve ook geëscorteerd werd door soldaten.

Maar er is ook een tweede theorie mogelijk. Uit onderzoek blijkt dat de Watergeuzen de Spaanse vloot tijdens de Slag op de Zuiderzee in 1573 bestookten met ongebluste kalk. De Spaanse soldaten aan boord van de Inquisitie durfden daardoor niet aan dek te komen. De Watergeuzen versloegen de Spanjaarden. Gaat het om een Geuzenschip of om een Amsterdams vrachtschip? Om antwoord op deze en andere vragen te krijgen gaat het onderzoek in de zomer van 2012 door. Zolang is het schip met plasticfolie en grond afgedekt.

In de zomer van 2012 heeft een vervolg onderzoek plaatsgevonden. Tijdens het onderzoek zijn in het voorschip onder andere een steengoedkruik uit het Duitse Rijnland, versierd met reliëfs, scherven van een baardmankruik, een koperen staafje dat mogelijk de naald van een kompas kan zijn geweest en een netverzwaarder gevonden. Op 13 juli, de laatste dag van de opgraving, kwamen op twee verschillende plaatsen in het achterschip in klompen klei aan elkaar gekoekte munten tevoorschijn, bedekt met een laagje corrosie. De munten zijn door specialisten van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed Scheepsarcheologie voorzichtig uit elkaar gehaald en één voor één schoongemaakt. Vervolgens heeft een deskundige van het Geldmuseum in Utrecht de munten gedetermineerd. In totaal gaat het om 46 zilveren munten. Op twee Spaanse halve realen na komen ze allemaal uit de Lage Landen. Ze werden geslagen in Brabant, Gelderland, Antwerpen en Holland. Daarnaast zijn er 14 munten die in 1562 en 1568 geslagen werden in Groningen, zogenaamde flabben. Volgens de onderzoekers kan hieruit geconcludeerd worden dat de schipper, of een andere opvarende, betrokken was bij een handelstransactie in Groningen.

De oudste munten zijn Spaanse halve realen en vuurijzers uit 1482, de jongste zijn de twee 1/10e Philpsdaalders uit 1571. Op beide Philipsdaalders ontbreekt een klop, wat betekent dat de munten voor 1573/1574 uit omloop moeten zijn geraakt. De Staten van Holland en Zeeland, die in opstand waren tegen Philips II, bevonden zich in geldnood. Op 7 februari 1573 verscheen een plakkaat dat voorschreef dat alle binnen de grenzen van beide provincies circulerende Philipsdaalders van een merkteken, een klop, moesten worden voorzien. Het gebruik van ongeklopte munten werd verboden. In 1573 en 1574 kon men in de gemeentehuizen van Zeeland en Holland, tegen betaling van een stuiver, een klop ofwel een instempeling op een Philipsdaalder laten aanbrengen. Met de opbrengst van de stuivers, zo’n 1,5 miljoen, kon de opstand tegen Spanje worden gefinancierd. Het schip is vergaan voor 1573/1574 en na 1571, dus in 1572, een jaar voor de slag op de Zuiderzee. Waarschijnlijk is het schip vergaan, omdat bij een plotselinge zware storm het luik naar het ruim openstond. De overslag, een ijzeren staaf waarmee het luik werd afgesloten, is namelijk in het ruim teruggevonden. Het moet zijn gekapseisd toen enkele hoge golven in het ruim terecht kwamen.

Doordat het schip zo dicht onder het maaiveld lag is er zuurstof bij het wrak gekomen en is het hout volledig vergaan. Alle cellulose is uit het hout verdwenen. Na de onderzoeken is het hout geruimd. Delen ervan worden gebruikt voor een kunstwerk dat door Diederick Kraaijeveld gemaakt wordt.

Kijk voor meer informatie op MaSS of hier voor het uitgebreide opgravingsverslag.