Beurtvaarder OB71
Plaats: Lelystad
Locatie: Oostvaardersdijk
Maker:
materiaal: eikenhout
Jaar: 17e eeuw
Beschrijving:
De Zuiderzee was eeuwen geleden een gevaarlijke binnenzee waar veel schepen zijn vergaan. Bij de drooglegging van de IJsselmeerpolders zijn honderden scheepswrakken tevoorschijn gekomen. De verspreide ligging van de wrakken geeft een goed beeld van het vroegere scheepsverkeer op de Zuiderzee. Veel schepen lagen op landbouwkavels. Maar het kwam natuurlijk ook voor dat een wrak midden in een gebied lag waar bebouwing gepland was. Zo stuit op 19 augustus 1980 een kraanmachinist tijdens graafwerkzaamheden op kavel OB71 bij Lelystad in verband met de bouw van het hier geprojecteerde Zuiderzeeziekenhuis op een scheepswrak. Tijdens een korte verkenning uitgevoerd door de medewerkers van de archeologische afdeling van de voormalige Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) blijkt het te gaan om een bijna compleet schip. De RIJP had aanvankelijk geen geld, ongeveer één ton, voorhanden om het scheepswrak te bergen en te conserveren. Door een meevaller in de begroting kon in juni 1981 alsnog met de berging van het opmerkelijk gaaf gebleven scheepswrak worden begonnen.
Opmerkelijk is de fraaie druppelvormige romp, een vrij vol en rond voorschip, toelopend naar een smaller en scherper gevormd achterschip. De maten en de vorm van de romp komen overeen met beschrijving en prenten uit de 17e eeuw van de zogenaamde karveelschepen die op de Zuiderzee en de rivieren als beurtschip werden gebruikt. Van de 450 gevonden wrakken in Flevoland is dit het enige beurtschip dat is teruggevonden. De beurtschepen maakten in de Gouden Eeuw slechts tien procent uit van de totale scheepvaart. Zoals je nu een bus of een trein neemt, zo nam je toen een beurtschip. Deze schepen werden als veer- en vrachtschip gebruikt en voeren in geregelde lijndiensten, op en neer tussen vaste havenplaatsen. Aan boord was er een grote bedrijvigheid met veel passagiers en handelswaar. Beurtschip OB71 was vermoedelijk op weg van Hasselt of Zwolle naar Amsterdam. De Zuiderzee was in die tijd een druk bevaren 'verkeersplein' en Amsterdam was in de 17e en 18e eeuw een knooppunt van de beurtvaart.
Het schip was met een slagzij van 45° in de bodem weggezonken met als gevolg dat de bovenliggende zijde was verdwenen, maar verder was zelfs het dek grotendeels nog aanwezig. Het schip, de lading en de inventaris bleken zo bijzonder, dat in 1981 werd besloten om het schip en de inhoud op te graven en te bergen. Het beurtschip is van eikenhout. Hout bestaat uit een celwand die gevuld is met cellulose. De cellulose is er echter door het grondwater uitgespoeld en water is in de celwand achtergebleven. Als het wrak aan de buitenlucht wordt blootgesteld droogt het water op en valt het hout uit elkaar.
Op 3 juni 1981 is het wrak in een metalen frame vervoerd naar zijn tijdelijke oplag in een loods op industrieterrein Noordersluis waar het geconserveerd is. In de loods is rond het wrak een plastictent geplaatst. In twee jaar tijd is binnen de tent de luchtvochtigheid van 95% teruggebracht naar normale waarden. Het hout kreeg zo de kans langzaam te drogen. Begin 1984 was het schip zover gedroogd dat de tent verwijderd kon worden. De meest kwetsbare delen waren tijdens de opgravingen al overgebracht naar Ketelhaven waar ze apart met PEG in een conserveeringsbak geconserveerd zijn. Door het water langzaam te vervangen door PEG (Polyethyleen, een wasachtige substantie) behoudt het hout zijn vorm.
Aan boord van de Beurtvaarder zijn voorwerpen aangetroffen die verhalen vertellen over de passagiers die aan boord waren op het moment dat het schip verging. De passagiers die meevoeren zijn van verschillende afkomst geweest. Zo vertelt een ton, boordevol met beschadigde tinnen voorwerpen dat zich mogelijk een welgestelde koopman aan boord bevond. In de ton zijn 89 tinnen objecten aangetroffen van verschillende vormen: 39 schotels, 6 borden, 18 kannen, 9 oorkommen, 6 zoutvaten, 3 bekers, 2 kandelaars en een kroes, kom, lepel, trechter, pot en schenkmaat. Al deze tinnen objecten dateren met zekerheid van enige tijd voor 1620. Gezien de beschadigingen en reparaties van de stukken kon geconcludeerd worden dat dit toen al een partij oud tin moet zijn geweest, bedoeld om te worden omgegoten tot nieuwe stukken. Een heel bijzondere vondst waren twee citers (snaarinstrumenten). Deze werden indertijd bespeeld door jonge dames uit de betere milieus. Wellicht dat de koopman zijn dochter mee op reis had genomen. Verder is er aan boord een houten vaatje, gevuld met boter en een houten kist met maar liefst 187 in stro verpakte eieren gevonden. Dat verteld dat er ook een boerin aan boord geweest moet zijn. Daarnaast was er een groep Hannekemaaiers aan boord, arme boeren uit Duitsland die in de Nederlanden seizoensarbeid verrichten. Het gevonden maaigereedschap en de plunjezakken wijzen erop. Het grote aantal nieuwe schoenen en laarzen kan erop wijzen dat deze tot de handelswaar behoorden. Of hebben de passagiers en bemanning deze achtergelaten bij het verlaten van het schip? De vondst van een aantal zilveren twee stuiverstukken, geslagen in Zeeland en Overijssel, uit de periode 1614 -1619 en andere vondsten geven aan dat het schip tussen 1620 en 1624 gezonken is..
Onderdeks had het beurtschip een ruim, een voorverblijf en een achterroef. Het voorverblijf was door een schot afgescheiden van het ruim. Hier zijn veel voorwerpen gevonden die aangeven dat het vooronder de verblijfplaats van de bemanning was. Zo is er het restant van een matras gevonden dat bewijst dat de bemanning hier geslapen heeft.
De B71 heeft een lengte van 17,85 m. en een grootste breedte van 5,15 m. De diepgang van het schip was ongeveer 1,90 m. Gezien deze afmetingen behoort het schip tot het type wijdschip. In de 17e eeuw zijn de wijd- en smalschepen de voornaamste binnenvaart schepen in de Nederlanden. Zij ontlenen hun naam aan de breedte van de 'Donkere Sluis' in de stad Gouda. Deze had een doorvaartwijdte van 4,68 m. Het smalschip kon door Gouda varen. Het wijdschip was te breed voor de sluis en moest buiten de stad omvaren. Behalve in lengte- en breedte verhoudingen verschilden de beide scheepstypen niet veel van elkaar. Het smalschip werd gebruikt om goederen te laden en grotere schepen te lossen en voer alleen op vaarten en kanalen. Het wijdschip bevoer ook ruimer water zoals het Haarlemmermeer en de Zuiderzee.
Het schip is te bezichtigen in een naar ontwerp van Jur Jonges gebouwde glazen vitrine op het voormalige buitenterrein van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aan de Oostvaardersdijk in Lelystad, naast Bataviastad. In 2008 werd dit onderkomen geopend door de toenmalige minister Ronald Plasterk van Onderwijs en Wetenschappen. De Bouwkosten bedroegen € 500.000,-. In museum Batavialand is de tentoonstelling 'Bestemming (niet) bereikt, de laatste reis van beurtschip OB71 te bezichtigen.
Kijk voor meer informatie op MaSS en het artikel 'De Zwolse Beurtvaart'.