Ventjager OH41

Ventjager OH41
Ventjager OH41 Ventjager OH41 Ventjager OH41 Ventjager OH41 Ventjager OH41 Ventjager OH41 Ventjager OH41 Ventjager OH41

Plaats: Swifterbant

Locatie: Gangboord

Maker:

materiaal: eikenhout

Jaar: ca. 1705


Beschrijving:

In maart 1961 troffen arbeiders in de bodem van kavel OH41, in wat nu de bebouwde kom van Swifterbant is, een scheepswrak aan. Op 20 maart werd het wrak onderzocht door medewerkers van de afdeling Oudheidkundig Bodemonderzoek van de Directie van de Wieringermeer. Het wrak werd niet direct opgegraven omdat eerder aangetroffen scheepsresten voorrang hadden. In maart deden onderzoekers van de afdeling Scheepsarcheologie een poging het wrak op kavel OH41 terug te vinden, maar een laag opgespoten zand maakte dit onmogelijk. Bij graafwerkzaamheden werd op 18 september 1986 het wrak opnieuw ontdekt. De gemeente Dronten was bezig met het aanleggen van een nieuwe wijk van Swifterbant. De onderzoekers kregen drie weken om een noodopgraving uit te voeren. In oktober werd het schip met een kraan uitgegraven. In de zomer van 1987 werd het schip in drie delen in de hal van het Scheepsarcheologisch Museum in Ketelhaven geplaatst, waar het werd onderzocht. Het bleek om een karveel gebouwd, platboomd schip te gaan, een 'ventjager'. Met een ventjager wordt niet een bepaald type schip aangeduid, maar een snel vissers- of vrachtschip dat bij de visgronden de vangst van de aldaar vissende schepen overnam, om deze zo snel mogelijk naar de wal te brengen, te jagen. Het eerste gedeelte van de benaming wijst op een andere activiteit, het venten. 

De scheepsarcheologen hebben een tamelijk gedetailleerd beeld gekregen van het leven aan boord in de Gouden eeuw. Zo weten ze dat aan boord vermoedelijk drie mensen verbleven. Met de ‘ventjager’ voeren de opvarenden langs vissersschepen op de Zuiderzee om daar verse vis te kopen, die werd opgeslagen in de grote bun. Zo’n bun is een ruimte onder de waterspiegel die, door gaten aan beide zijkanten van het schip, tijdens de vaart voortdurend van vers water werd voorzien zodat de vis levend bleef. In een tijd zonder koelkasten was dat natuurlijk een ideale manier om de vis tegen bederf te beschermen. Eenmaal aan wal werd de vis vanaf het schip aan de man gebracht. De boot had een kleine roef, waar je in kon komen via een luik op het dek. Er was een plaats waar werd gekookt met een stenen vloertje, een haardplaat en een schouw om te voorkomen dat er brand aan boord kwam. In de nabijheid van de stookplaats zijn 10 voorwerpen aangetroffen die voor het koken, bakken en braden van vis konden worden gebruikt zoals een rood aardewerken kookpot en een geel koperen kookketel voor het koken water, het bereiden van (vissoep) of het bakken van vis in olie. Een incomplete witte majolica schotel werd als deksel gebruikt. De aangetroffen schuimspaan van geel koper zal bij het bakken van vis een onmisbaar attribuut zijn geweest. Het kook-, stoof- en bakgerei bestond verder uit een hoge rode aardewerken pan met steel en dekseld die naast koken met name geschikt was voor het stoven en eventueel ook bakken van voedsel; een aan de binnenkant vertinde rood koperen platte koekenpan met ijzeren steel waar een houten handvat in gezet kon worden; twee rood aardewerken koekenpannen met een diameter van respectievelijk 27,6 en 23 cm, beide met een schenklip links en haaks ten opzichte van de steel en twee gesteelde komvormen op drie knobbelvoetjes, eveneens met schenklip links van de steel. De diameters zijn respectievelijk 25 en 18,5 cm. Met deze attributen werd de vis in de haven aan boord klaargemaakt waarna de schipper van deur naar deur ging om de vis te venten. Al het gevonden kookgerei heeft een vettige, opvallende roetaanslag waaruit afgeleid kan worden dat bij de bereiding van het voedsel rijkelijk olie of vet werd gebruikt. 

Het schip had een maximale lengte van 15 m en een maximale breedte van 4 m. Het is onduidelijk tot welk scheepstype dit wrak gerekend kan worden. Omdat het schip karveel gebouwd is en een platte bodem heeft wordt gesproken over een voorloper van de botter. Door middel van dendrochronologisch onderzoek is aangetoond dat het schip na 1705 is gebouwd. Goed dateerbare vondsten, waaronder twee gewichten met ijkmerken uit 1658 en 1667, een baardmankruik voorzien van het jaartal 1688 en in het bijzonder een duig van een ton met daarop het jaartal 1695 en het bouwjaar 1705 geven aan dat de ondergang omstreeks 1710 plaats vond. Omdat het wapen van Amsterdam, drie andreaskruisjes, aangetroffen is op verschillende inventarisstukken, zoals 4 tinnen lepels en een houten schaal, wordt het voor waarschijnlijk gehouden dat de ventjager Amsterdam als thuishaven had of als marktplaats voor de verkoop van vis. 

In het toenmalige Rijksmuseum in Ketelhaven werd het wrak van de Ventjager volgens een dan nog niet eerder toegepaste impregnatiemethode met polyethyleenglycol (PEG) behandeld waarna het gecontroleerd is gedroogd. In 1999 werd het schip verplaatst naar het toen nieuwe gebouw van de ROB/NISA (tegenwoordig Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) aan de Oostvaardersdijk in Lelystad, waar het gerestaureerd is. In 2006 is het geplaatst in de expositieruimte van museum Nieuw Land, tegenwoordig Batavialand, waar het schip sinds 2009 te bezichtigen is in de Schokbetonschuur die onderdeel uitmaakt van het museum.

Bronnen: achtergrondinformatie bij presentatie Vergane Schepen in museum Nieuw Land; Flevoland ondersteboven. Een interdisciplinair onderzoek naar de bodemprofielen van scheepswrakken in de Provincie Flevoland; Boten, vistuig en maritieme activiteiten in en rond het Noordzeegebied.

Kijk voor meer informatie op MaSS.