Tien-dorpenplan
Beschrijving:
Uiteindelijk werd het 'optimale' zeshoekspatroon van Christaller losgelaten. In 1946 werd bekend dat er in de polder een drietal tuinbouwgebieden zouden komen. Bovendien was in het inmiddels vastgestelde uitgifteplan het aantal kleine bedrijven aanzienlijk groter dan was voorzien. Deze beide factoren leidde tot het besluit de gehuchten volledig achterwege te laten en rondom Emmeloord tien dorpen te stichten. Twee nieuwe dorpen werden in het landbouwgebied geprojecteerd en de twee andere kwamen in het westen van de polder. Daarnaast werd besloten om voor elk bedrijf van 21 ha en groter een dienstwoning voor de eerste arbeider te bouwen in de nabijheid van de bedrijven. Deze arbeiderswoningen werden geplaatst in blokjes van 2, 3 of 4 woningen. Het definitieve plan werd in maart 1948 door de minister van Verkeer en Waterstaat goedgekeurd. In een brief van 17 augustus van datzelfde jaar bepaalde minister Josef van Schaik (1882-1962) dat de naam Urkerland werd ingetrokken en de officiële naam van de polder veranderd werd in Noordoostpolder. Deze naam was tijdens de oorlog een begrip geworden als schuilplaats voor onderduikers. Het besluit werd opgenomen in de Staatscourant van 20 augustus 1948.
Het zevende dorp zou Kraggenburg gaan heten naar het vluchthaventje met lichtwachterswoning en lichtopstand, dat ver uit de kust aan de mond van het Zwolse Diep beschutting bood en nu verloren midden in het nieuwe land ligt. De andere drie nieuwe dorpen kregen uit de middeleeuwen bekende namen. Hoewel de middeleeuwse schrijfwijze gemoderniseerd werd, leek het beter de C in Creil te handhaven, teneinde verwarring met Kreil in Noord-Holland te voorkomen. Ter plaatse van het kamp Urkervaart was een nederzetting geprojecteerd die Tollebeek genoemd zou worden en ten zuiden van Lemmer werden de dorpen Creil en Bant gepland. Rutten dat volgens de plannen ter plaatse van het gelijknamige werkkamp zou verrijzen, op de kruising Wrakkenweg/Polenweg, werd een kilometer of drie naar het noorden geschoven en Luttelgeest aan de Kuindervaart was evenzovele kilometers naar het zuidoosten verhuisd, van het geest (het zand) naar de zavel (kiezelzand), waardoor de naam zijn zin verloren had. Acht van de tien dorpen waren, hemelsbreed gemeten, op of binnen een afstand van tien kilometer uit het centrum gelegen terwijl Kraggenburg en Rutten iets verder weg kwamen te liggen.
In vroeger jaren was in het gebied waar de Noordoostpolder verrees, ook land. Ten noorden en oosten van Urk strekte zich het Kreilerwoud of Kreilerbos uit, ruig, drassig en moeilijk begaanbaar land dat ook wel het Woud van Ongenade genoemd werd. Hieraan dankt de Weg van Ongenade zijn naam. De Hopweg bij Lemmer leidt door het vroegere Lemster Hop. Het jonge Urker paartje ging vroeger 's avonds "om top" d.w.z. maakte een wandelingetje rond het niet bewoonde deel van Urk. Geen wonder dat er nu een Toppad in de polder is. De Staartweg die Urk met Espel verbindt, herinnert aan de Staart, de zandplaat ten noorden van Urk waar eens de zeehonden lagen te zonnen. De dominee van Urk, die zoals de legende wil, moest preken op Schokland, maar door het deinen van de zee z'n preek was vergeten, is vereeuwigd in de Domineesweg. In dezelfde omgeving waren de Monnikenweg, de Abtsweg, Kapelsweg en de Kloosterweg te vinden die verwezen naar het klooster dat volgens de overlevering bij Naghele stond. De palen die vroeger Schokland tegen de aanstormende zee moesten beschermen kregen ook een plaatsje op de naamlijst, het Palenpad. In deze buurt heeft men het Sluitpad dat de nieuwe generatie laat weten dat vlakbij deze weg op 13 december 1940 de dijk van de Noordoostpolder werd gesloten. Op het prehistorisch verleden duiden de Mammouthweg, Neushoornweg en Hertentocht. In deze omgeving zijn bij grondwerk resten gevonden van mammoet, wolharige rhinoceros en edelhert. Aan de middeleeuwse Heren van Kuinre herinneren niet alleen de Burcht- en Casteleynsweg, maar ook het Muntpad. Deze weinig scrupuleuze lieden hielden er een eigen Munt op na, gevestigd op Emmeloord, waar zij geldstukken maakten, die bedrieglijk veel leken op Engelse sterlingen en Vlaamse en Brabantse muntstukken. De Anker-, Bomen- en Stobbenweg wezen op bodemvondsten toen het water geweken was.