Verdronken dorp Veenhuizen

Verdronken dorp Veenhuizen

Plaats: Bant

Locatie: Kuinderbos

Maker:

materiaal:

Jaar: 1100-1400


Beschrijving:

Er was altijd een sterk vermoeden dat in het huidige gebied van de Noordoostpolder naast Urk en Schokland nog 4 dorpen lagen, te weten Nagele, Marcnesse, Fenehuysen I en Fenehuysen II. Op kaarten van de Noordoostpolder was al te zien dat allerlei archeologische vondsten in het gebied lagen. Men ging ervan uit dat die voorwerpen van schepen waren gevallen. Maar maritiem archeoloog Yftinus van Popta geloofde daar niet in. Hij wist met zijn 5-jarige promotieonderzoek het landschap en de bewoning in de late Middeleeuwen van 1100 tot 1400 in kaart te brengen.

Alle archeologische vondsten die in Noordoostpolder zijn gevonden, zijn in kaart gebracht. Van Popta maakte een reconstructie van hoe het gebied er vroeger uit moet hebben gezien. Dat deed hij onder meer door archeologische vondsten, bodemprofielen, historische kaarten, hoogtekaarten en satellietbeelden in een ruimtelijk computerprogramma te combineren. Hieruit kwamen 4 á 5 plekken naar voren met een ‘hoge dichtheid’. Hij kwam erachter dat het archeologisch materiaal op de plekken waarvan hij vermoedde dat er vroeger dorpen lagen, vooral bestond uit botten, bakstenen en aardewerk. "Bakstenen zijn overblijfselen van huizen, botten kwamen van het vlees dat men at en het aardewerk, daar kookte men mee". Die conclusie was voor Van Popta reden om op de plek van het verdronken dorp Fenehuysen (Veenhuizen) II te gaan graven. In 2017 werd in het Kuiderbos bij een opgravingscampagne van de Rijksuniversiteit Groningen onder zijn leiding opnieuw aardewerk, dierlijke botresten, bakstenen, leisteen en dakpannen gevonden. Het aangetroffen archeologisch vondstmateriaal deed qua samenstelling (gebruiksaardewerk, bouwmateriaal, slachtafval) sterk denken aan nederzettingsmateriaal / nederzettingsafval zoals dat ook op andere (verdronken) nederzettingslocaties in de Noordoostpolder is aangetroffen. Hoewel historische kaarten in de directe omgeving van het onderzoeksgebied het verdronken dorp Veenhuizen aangeven, zijn tijdens het onderzoek geen in-situ nederzettingssporen en –structuren aangetroffen. Een directe connectie met Veenhuizen valt op basis van deze opgravingsresultaten dus niet te maken. Wel is vastgesteld dat laatmiddeleeuwse / vroegmoderne bewoning en bewoningsactiviteiten in de nabijheid van het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden, getuige de aangelegde verkavelingssystemen. Op de plaats van het verdronken dorp Fenehuysen I, ten westen van Kuinre waar nu recreatiegebied Wellewaard aangelegd is, zijn tijdens de ontginning resten gevonden, maar die zijn toen niet als zodanig herkend. 

Rond het jaar 1000 was deze streek een laagveengebied met uitgestrekte meren en grote schiereilanden, waar Urk en Schokland nog door een veenrug met elkaar verbonden waren. Uit het onderzoek blijkt dat de eerste bewoners al in de 10e en 11e eeuw in het gebied woonden. Zij begonnen met ontginnen en het land klaarmaken voor landbouw. In de eeuwen die volgden, vestigden zich er ook handelaren, vissers en heren. Op verschillende plekken werden kleine nederzettingen gebouwd. Met zijn onderzoek bracht Yftinus van Popta voor het eerst de ontwikkeling van het Noordoostpoldergebied tijdens de late middeleeuwen in kaart. Terwijl Urk en Schokland zich met moeite wisten te verdedigen tegen het water, verdwenen andere nederzettingen in de zee. Resten van de verdwenen eilanddelen zijn nog steeds terug te vinden in de voormalige zeebodem. Het gaat daarbij o.a. om dijken, terpen en sloten. De exacte locaties van de 4 verdronken dorpen zijn lastig te bepalen. De mogelijke resten in de grond zijn ernstig aangetast. Naast Fenehuysen I en II, wat volgens Van Popta letterlijk huizen op het veen betekent, hebben ook de dorpen Marcnesse en Nagele in de late Middeleeuwen bestaan. In zijn promotieonderzoek toont Van Popta aan dat het verdronken eiland Nagele op de locatie van Tollebeek heeft gelegen en dat het middeleeuwse Marcnesse schuin boven Urk lag.

Verder onderzoek in historische bronnen en oude kaarten moet het mogelijk maken om de verdronken dorpen nauwkeuriger aan te wijzen. Dan zou onderzoek op locatie zinvol kunnen zijn. Dan kan Van Popta beginnen met een zoektocht naar putten, kuilen en funderingen en andere resten van de dorpen. Op basis van zijn onderzoek is besloten de verdronken dorpen vanaf nu te beschermen door ze op te nemen in de archeologische beleidsvoering.

Bronnen: academia.edu: 'Op zoek naar verdronken Veenhuizen', De Stentor en Omroep Flevoland.

Op stellingwerven.info staat: "Het verdronken dorp Veenhuizen was in de middeleeuwen een nederzetting in de tegenwoordige Buitenpolder achter Kuinre en gelegen ten westen van Kuinre. In het dorp stond in ieder geval een kapel. Reeds in de eerste helft van de 16e eeuw zijn er berichten dat door landverlies als gevolg van overstromingen de inkomsten van de kerk aldaar sterk terugliepen. 11 mei 1549 is er de collatie van Joachimus, zoon van Joachimus Sticker, tot de sinds lang vacante eeuwige vicarie of capellanie, gesticht ter eere van de Maagd Maria en indertijd overgebracht van de kapel van Veenhuijsen naar het St. Wilbro(r)dus-altaar in de St. Nicolaus-parochiekerk te Kuijnre. Hieruit blijkt dat reeds ver voor 1549 een vicarie naar Kuinre werd overgebracht omdat wegens gebrek aan inkomsten de vicarie in Veenhuizen daar niet langer levensvatbaar was en dat als gevolg daarvan de functie van vicaris lang onvervuld is geweest. Maar er mag dan veel land zijn weggespoeld in de 16e eeuw, in 1560 schijnt de kapel er nog te staan. Op 8 januari 1560 is er althans de collatie van Rodolphus Lant, zoon van Joannes en geestelijke uit de diocese Munster, tot de kerk van Venhuysen, sinds lang vacant door dood of resignatie van wijlen Petrus de Duetichem, vicaris te Norch".