Muntvondst NA31

Muntvondst NA31

Plaats: Rutten

Locatie: Ruttensepad 14, kavel NA31

Maker:

materiaal: brons en zilver

Jaar: 16e eeuw


Beschrijving:

Jan Muller (1926-2015) komt in 1953 als ontginningswerker naar de Noordoostpolder. In november 1954 stuitte de dan 28-jarige Muller bij drainage werkzaamheden op kavel NA31 op een puntgaaf skelet van een verdronken man, met de laarzen nog aan zijn voeten. Naast het skelet, ter hoogte van het dijbeen, lag een klomp munten. Jan Mulder wist dat als er iets bijzonders gevonden werd dit direct bij de oudheidkundige dienst gemeld moest worden. Maar Muller was wars van autoriteiten en nam het skelet mee naar kamp Rutten, dat gelegen was aan het eind van de Polenweg/Wrakkenweg. Voor de grap legde Muller het in de slaapzaal op zijn bed en deelde de munten met zijn collega's. Zijn actie bleef niet lang onopgemerkt. Muller werd op het matje geroepen en kreeg de opdracht om het skelet in te leveren en alle munten terug te vragen. Later kreeg Jan Muller een brief van archeoloog Gerrit van der Heide waarin stond: "Ik heb gemeend – alhoewel dus het skelet reeds door u was uitgegraven, hetgeen in strijd is met de regel – de Directie van de Noordoostpolder te vragen u voor deze vondst een vindersloon toe te kennen". 

Onderzoek wees uit dat het skelet vermoedelijk van een visser tussen de 20 en 30 jaar oud was en dat hij omstreeks 1581 in de Zuiderzee is verdronken. De datum van verdrinken kon zo nauwkeurig vast gesteld worden dankzij de 92 muntjes die geslagen waren tussen 1534 en 1580. De vondst werd in het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Stenen (Koninklijk Penningkabinet) onderzocht door dr. Hendrik Enno van Gelder (1876-1960). Drieënveertig van de 92 munten waren in Overijssel geslagen. De drie steden Deventer, Kampen en Zwolle hebben een tijd lang een gezamenlijke munt gehad waar beurtelings munten werden geslagen op naam van de drie steden. Daarnaast waren er 23 munten uit Nijmegen en de andere munten waren gelijkmatig verdeeld over Overijssel en Gelderland. Dat er zoveel driestedenmunten bij de vondst zaten sterkt het idee dat de man ergens langs de IJssel woonde en met zijn bootje de rivier was afgezakt om in de Zuiderzee te gaan vissen. De muntvondst was vooral interessant als gesloten vondst van klein geld, omdat het maar zelden voorkomt dat klein geld in zo'n hoeveelheid wordt aangetroffen. 

De muntvondst bood een unieke mogelijkheid om de verstoring van het bodemprofiel te dateren. Vastgesteld kon worden dat de man verdronken moest zijn kort na het intrede van de brakwaterfase Zus. In Driemaandelijks verslag betreffende Zuiderzeewerken 1954 is te lezen: "In Sectie A werd bij het draineren het skelet van een verdronken man gevonden. Hierop trof men, behalve een paar schoenen, een groot aantal (91) munten aan, overwegend klein geld in zilver en brons. Juist dit kleine geld maakt deze vondst Espelervaart interessant. Het lijk was doorgezakt in de Zus-laag, waarin de verstoring kon worden teruggevonden. Hiermede kan, wanneer de munten bestudeerd zijn, opnieuw een datering van de sedimentatie in deze verziltingsperiode worden vastgesteld, thans voor het Noordwesten van de polder". In het bericht van 1955 stond: "De muntvondst van het skelet van kavel A 31 is inmiddels bewerkt en gepubliceerd. Het blijken lage muntwaarden te zijn, naar aanleiding waarvan kon worden vastgesteld, dat de eigenaar verdronken moet zijn in 1581 of 1582. Hiermede is voor dit deel van de polder de Zus-laag gedateerd. Het is nu duidelijk geworden dat de verzilting van dit noordelijk deel van de Noordoostpolder ongeveer twintig jaar eerder is begonnen dan in het middengedeelte". 

Het skelet kwam in Museum Schokland terecht, waar het jarenlang onder de vloer lag, met een glasplaat erop. Bezoekers liepen over het skelet heen. Beheerder Dick Velthuizen van het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten in Lelystad maakte zich zorgen over de conditie van het skelet en haalde het terug naar het depot in Batavialand, waar het tegenwoordig tezamen met de munten bewaard wordt.

Bronnen: Kamper Almanak, Enige muntvondsten in het Zuiderzeegebied; De Florijn no. 11; De Stentor 23-9-2017

Destijds werd aangenomen dat de verdronken man de schipper was een scheepswrak dat in 1949 op dezelfde kavel was aangetroffen en datzelfde jaar werd verkend. het wrak werd in 1985 opgegraven. Bij de opgraving bleek dat scheepswrak NA31 een vrachtschip was, waarschijnlijk een praam. Onderzoek wees uit dat het schip in ca. 1770 vergaan is, dus bijna 2 eeuwen nadat de visser op ongeveer dezelfde plek verdronk.