Loswallen en zwaaikommen
Plaats: Creil
Locatie: Burgwal en Weg van Ongenade
Maker: Directie Wieringermeer
materiaal: beton en baksteen
Jaar: 1953
Beschrijving:
De Noordoostpolder is bedacht en getekend in de crisisjaren van de 20e eeuw. Oorspronkelijk werd de polder aangelegd om het areaal landbouwgrond in Nederland te vergroten. Vanaf eind jaren veertig werden landbouwproducten vooral per schip af- en aangevoerd. Binnenvaartschepen van 200 à 300 ton voeren via de drie hoofdvaarten en de zijtakken naar de loswallen in de dorpen. Er waren 26 los- en laad plaatsen in de Noordoostpolder. Naast de loswallen in de dorpen waren ook op plaatsen in het buitengebied openbare laadplaatsen aangelegd. Om gezamenlijk met buren de bietenoogst te klaren werden door de boeren die bij zo'n loswal buiten het dorp woonden, vaak kleinere schepen van 60 ton ingehuurd.
Creil werd in 1953 ten noorden van de in 1949 gereed gekomen Creilervaart gesticht. Aan de oostrand kreeg het dorp een bedrijventerrein met loswal. Op 8 juli 1953 werd het bouwen van een gewapend betonnen loswal bij Creil aanbesteed. Het werk werd gegund aan de firma J. Oordt uit Vriezenveen voor de somma van ƒ 49.200,-. Een loswal is een verharde oeverstrook aan de vaarweg, waar de boeren hun oogsten konden lossen in de aangemeerde schepen. Vooral tijdens de bietencampagne werd de loswal intensief gebruikt voor het laden van suikerbieten die verscheept werden naar de suikerfabrieken. De binnenvaartschepen die de bieten afvoerden hadden ruimte nodig om te draaien. Dat was in de smalle vaarten en tochten van de Noordoostpolder niet mogelijk. Om ze toch de gelegenheid te geven om te keren werden plaatselijk verbredingen in de waterwegen aangelegd op plaatsen dichtbij de loswal, de zogenaamde zwaaikommen. De zwaaikom bij Creil werd in de eerste helft van 1953 uitgebaggerd. Om de bieten te wegen was in 1954 in opdracht van de suikerfabrieken een weegbrug gebouwd. De bouwvergunning voor de weegbrug en een portaalkraan was in het tweede kwartaal door het Openbaar Lichaam De Noordoostelijke Polder verleend.
De loswallen en zwaaikommen in de polder vertellen het verhaal van een veranderend transport van agrarische producten en bulkgoederen in Nederland. Vervoer per schip naar vervoer per vrachtwagen. De Noordoostpolder is ontworpen in een tijd dat Nederland nog nauwelijks auto's kenden en al helemaal geen tractoren. In de landbouw werd het werk verricht met behulp van paarden en mankracht, de tractor maakte in de jaren vijftig zijn entree. Tijdens de suikerbietencampagne was Lemmer voor het vervoer van de bieten vanuit de polder naar de Groningse Suikerindustrie, een belangrijk doorgangspunt. In de Lemster overslaghaven werden de bieten uit de ruimen van de binnenschepen met een kraan overgeslagen in de schepen van 1400 à 1500 ton. De grote drukte in de campagnetijd bracht lange wachttijden voor de sluis bij Lemmer met zich mee, soms wel van één dag. De capaciteit van de sluis, die slechts één schip van max. 300 ton tegelijk kon schutten, was te klein. Dat leverde vertraging op voor de oogstverwerking.
Door de toenemende mechanisatie en schaalvergroting in de akkerbouw nam het transport over de weg toe. Omdat de aanvoer van suikerbieten, die met kiepauto's van het erf werden opgehaald, in de loop van de jaren sterk groeide nam de Coöperatieve Suiker Unie op 13 oktober 1969 bij de haven van Lemmer een nieuwe losinstallatie voor bieten in gebruik. Nabij de sluis van de Noordoostpolder was een loswal met uitschuifbare stortsteiger gebouwd en een weegbrug met een Rüpo, een mechanisch apparaat om monsters af te nemen. De bemonsteringsmachine werd bediend door een machinist. De Rüpo bestond uit een stalen overspanning met een uit een stalen buis bestaande beweegbare arm. Deze buis werd tot op de bodem van de kiepauto in de vracht bieten geduwd als de wagen van de weegbrug onder de overspanning was gereden. In de buis kreeg men een doorsnede van de gehele vracht. Als de buis het monster genomen had werd de onderkant gesloten, de buis opgetrokken en naar de zijkant van het apparaat gedirigeerd naar een trechter waarboven de buis zijn inhoud losliet die in een plastic zak belandde. Vervolgens ging het monster naar het tarreerlokaal waar de tarra en het suikergehalte van de betrokken vracht bieten werd vastgesteld.
In 1973 schakelde de Suiker Unie grotendeels over op de aanvoer van suikerbieten via de weg. Dat leidde ertoe dat voor de campagne van dat jaar binnen de Noordoostpolder 11 laadplaatsen werden gesloten. Nog maar een kwart van de suikerbieten werd per schip vanuit de polder vervoerd. De loskade aan de Zuiderkade in Emmeloord bleef in gebruik. De bieten uit het noordelijk deel van de Noordoostpolder gingen naar Lemmer, die uit het zuiden naar Schokkerhaven waar ook een rüpo-apparaat stond. Hiervandaan werden de suikerbieten met grote schepen naar de Suikerfabrieken vervoerd. In 1977 besloot de directie van de Suiker Unie dat het bietenvervoer per schip afgeschaft zou worden. Vanaf 1978 werden alle suikerbieten rechtstreeks per vrachtwagencombinatie vanaf het erf naar de fabriek gebracht. De loswal in Creil verloor zijn functie als overslagplaats van landbouwproducten, waardoor de kiepsteiger, die begin jaren 1950 op de loswal was geplaatst, verdween.
Aan de zuidoever van de Creilervaart, bij de Weg van Ongenade, is nog een vrij authentiek voorbeeld van een combinatie van loswal en een zwaaikom te vinden. De ligging van deze zwaaikom en loswal is gekoppeld aan een hoge vaste brug, met de onderkant van het brugdek ruim 5 m boven het polderpeil zodat schepen lager dan 5 m eronderdoor kunnen varen. De bouw van de brug over de Creilervaart werd tezamen met die over de Espelervaart in de eerste helft van 1949 voor ƒ 14.400,- gegund aan Aannemingsmaatschappij v/h van Dongen en van Hoven uit Dordrecht. Datzelfde jaar werd met de bouw begonnen maar het werk vorderde zeer traag. Over alle zijvaarten in de Noordoostpolder liggen identieke bruggen omdat de vaarten hetzelfde dwarsprofiel hebben. De bruggen hebben een overspanning van 15 m en 2 x 10,50 m. De constructie bestaat uit een portaalvormige betonconstructie, die rust op 2 pijlers en 2 landhoofden. De landhoofden zijn uitgevoerd als een hoog, op betonpalen gefundeerd betonblok waaraan vleugelwanden voor de zijdelingse grondkering zijn uitgebouwd. De breedte van de bruggen is verschillend naargelang van de wegbreedte; de bruggen in de zogenaamde polderwegen hebben een rijweg van 3,50 m met 2 schampstroken van 0,75 m, de overige een rijweg van 5,50 m met 2 schampstroken van 0,37 m, behalve een enkele brug zeer dicht bij een dorpskern, die fietspaden heeft van 1,50 m breedte.
Als oorspronkelijk inrichtingsobject drukt de combinatie van zwaaikom, loswal en brug een bijzondere cultuurhistorische waarde uit van het unieke watersysteem van de Noordoostpolder. Ze geven aan dat het watersysteem oorspronkelijk ook is aangelegd en gebruikt als transportsysteem per schip. De combinatie van loswal en zwaaikom heeft ensemblewaarde omdat ze een onderdeel vormen van het intacte watersysteem en transportsysteem in de Noordoostpolder.
Bronnen: 'Waardering watererfgoed Flevoland, in beheer bij waterschap Zuiderzeeland', 'watererfgoed Noordoostpolder, het verhaal', digibron, 'De Friese Koerier 16-10-1969' en Driemaandelijksch bericht betreffende de Zuiderzeewerken 1953-1954