Peilmerkstenen

Peilmerkstenen
Peilmerkstenen Peilmerkstenen Peilmerkstenen Peilmerkstenen

Plaats: Schokland

Locatie: Middelbuurt

Maker: Rijkswaterstaat

materiaal: hardsteen

Jaar: 1870/1871 en 1890/1891


Beschrijving:

In de zuidelijke muur van de Waterstaatskerk op Middelbuurt bevinden zich drie gevelstenen. Eén daarvan is een hoogwatersteen, de andere twee zijn peilmerkstenen die niet, zoals vaak gedacht wordt, de hoogste waterstand aangeven, maar dienen als referentiepunt voor landmeters. Hiermee kunnen zij meten hoever het land onder of boven het zeeniveau ligt. Een peilmerksteen is een ingemetseld hardstenen blok waarop met een ingehakte horizontale groef, de peilhoogtelijn, de aanduiding van de hoogte ter plaatse is aangegeven. In de winter van 1870-1871 werd van Kraggenburg, aan de Ketelmond, over het ijs een waterpassing (hoogtemeting) uitgevoerd, waarbij de bevroren waterspiegel als waterpasvlak werd gebruikt. Bij de hoogtemeting werd het hoogteverschil tussen verschillende punten opgemeten. In de gevel van de Waterstaatskerk werd een peilmerksteen ingemetseld van 42 x 20 cm groot. Na het plaatsen van de steen werd de exacte hoogte ingemeten waarna deze hoogte in de peilmerksteen werd gebeiteld. Vanwege het invallen van de dooi is de waterpassing niet doorgezet naar Urk. 

Het opschrift op de rechthoekige peilmerksteen luidt: 

VIER ELLEN BOVEN
________
 
DAGELIJKS WATER 

Vroeger onderscheidde men twee soorten dagelijks water, dagelijks hoogwater (volzee), zoals in Amsterdam bij het AP gebruikt werd, en dagelijks laagwater (eb). AP staat voor het Amsterdams Peil, een maateenheid vastgelegd in 1683. In die tijd had elke regio zijn eigen referentiepeilen, zoals bijvoorbeeld het Rijnlands Peil, het Winschoter Peil of het Delftlands Peil. In de loop van de 18e eeuw en met name in de periode 1797-1812 is het Amsterdams Peil door waterpassing, een landmeetkundige techniek, vanuit Amsterdam langs de hoofdrivieren naar andere plaatsen in het land overgebracht en daar vastgelegd door middel van peilmerken zoals peilschalen en merkstenen. Op 18 februari 1818 voerde koning Willem I per Koninklijk Besluit het AP in als referentiekader voor hoogtemetingen in heel Nederland. Het duurde echter nog geruime tijd eer het AP door het hele land verspreid was. Daar waar het AP wel was overgebracht kostte het bovendien ook nog tijd voor alle betrokkenen op dit nieuwe referentiepeil overgeschakeld waren. In 1829 werd verordonneerd dat het AP het vereiste 0-punt voor alle peilschalen moest worden, maar in het belang van de scheepvaart op de binnenwateren heeft men toen op veel plaatsen lange tijd aan dagelijks laagwater als referentiepeil vastgehouden.

In het verleden werden waterstand gegevens als regel betrokken op een toen ter zake doend plaatselijk niveau. De peilmerken tussen Schokland en Zwolle, die aangaven of de schippers met zo’n 5 voet (1,52 m) diepgang de ondiepte op het Zwolse Diep over konden, gaven ongeveer het niveau van dagelijks laagwater (eb) op de Zuiderzee aan, d.w.z. ongeveer 20 cm lager dan de dagelijkse vloed in deze zuidoosthoek. Ir. B.P.G. van Diggelen koos voor de peilschaal op Kraggenburg volzee (VZ), wat neer kwam op 0,08 m + AP. Deze stand stond op een peilschaal aan de westelijke haven, die niet verdeeld was in voeten maar in ellen en palmen. Bron: Kraggenburg en de vaarweg naar Zwolle en Historische stormvloeden (2003)

Bij het weergeven van de hoogte op de peilmerksteen op Middelbuurt is eveneens de el gebruikt. Tot aan de Franse tijd (1795-1813) waren er geen uniforme meetwaarden. Vaak gebruikte men lichaamsdelen om lengtes te meten. De el is een lengtemaat die afgeleid is van de lengte van de elleboog tot aan het puntje van de wijsvinger. De naam verwijst naar de ellepijp, een bot in de onderarm. Iedere stad, ieder dorp of iedere streek in Nederland had zijn eigen lengte van de el vastgesteld zodat er verschillen optraden. In 1725 werd, in verband met de heffing van accijns, de Haagse el (69,4 cm) de nationale standaard. Tijdens de Franse Revolutie werd het metriek stelsel in opdracht van de Franse revolutionaire regering door een groep wis- en natuurkundigen ontworpen. De benaming el werd in 1809 afgeschaft en vervangen door meter, maar na het vertrek van de Fransen in 1814 ging men in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden weer de oude naam gebruiken terwijl men wel de afmetingen van het metriek stelsel bedoelde. Bij de IJkwet van 21 augustus 1816 werd bepaald dat op uiterlijk 1 januari 1820 het Nederlands metriek stelsel ingevoerd zou worden, waarbij de meter, decimeter en centimeter de benamingen werden van de (Nederlandse) el, palm en (Nederlandse) duim. De in werkingtreding van de wet betekende niet dat men overal in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden per 1 januari 1820 inderdaad overstapte op het metriek stelsel. Op vele plaatsen hield men nog ettelijke decenia lang vast aan het vanouds daar gebezigde maatstelsel zodat de situatie na 1820 aanvankelijk niet overzichtelijker werd. Met de Wet van 7 april 1869 (Staatsblad nr. 57) werd het Nederlands metriek stelsel afgeschaft en vervangen door de tegenwoordig internationaal gebruikelijke aanduidingen. Op de peilmerksteen in de gevel van de Waterstaatskerk staat '4 ellen boven dagelijk water' wat dus 4 meter boven dagelijks laagwater betekent. 

In de jaren 1875-1885 werd een landelijke controle van de hoogte van alle officiele peilmerken van het Rijk uitgevoerd, waarbij het hele land opnieuw maar nu nauwkeuriger en uitgebreider werd aangesloten op het AP. Daarbij kwamen ten opzichte van de eerste waterpassing nogal wat afwijkingen aan het licht. De nauwkeurigheidswaterpassing was in 1891 de aanleiding om op een aantal plaatsen in Nederland nieuwe of verbeterde peilmerken aan te brengen waarvan de gecorrigeerde (genormaliseerde) hoogte werd aangeduid met de letters NAP (Normaal Amsterdams Peil). Een (nog) niet genormaliseerde hoogte bleef, tot het moment van corrigeren, aangeduid met AP. De hoogte van het AP is gelijk aan NAP en komt overeen met de gemiddelde waterstand tussen hoog- en laagwater op de Noordzee. De peilschalen op de Wadden- en de Zuiderzee eilanden vielen hier buiten omdat het AP daarheen niet was overgebracht. De nul op deze schalen werd aangeduid door volzee (VZ), waarvan de hoogte op de meeste plaatsen vrijwel samen viel met gemiddeld hoogwater. Alleen de peilschalen op Texel, Vlieland en Schokland maakten hierop een uitzondering. In 1876 en 1877 was het AP vanuit Helder (na 1928 Den Helder) over de zeegaten naar Texel en Vlieland verspreid. In de winter van 1890-1891 werd het AP peil over het ijs van de toegevroren Zuiderzee naar Schokland gebracht. De peilschaal op Middelbuurt werd na deze waterpassing op AP ingesteld. Bron: Verslag van september 1926 van de Staatscommissie, benoemd bij Koninklijk Besluit van 4 juli 1919 No. 30, blz. 44-45. 

De 33 x 24 cm grote merksteen die bij de waterpassing in de gevel van de pastorie van de Waterstaatskerk gemetseld is geeft aan hoe hoog deze steen ten opzichte van het Amsterdams Peil ligt. De tekst luidt:

4 M 12 cM 
_____
 
boven AP
 
De letters, cijfers en de horizontale groef, die de hoogte van 4,12 m boven AP aangeeft, zijn in bas-reliëf aangebracht. Na 1885 kwam er in Nederland een systematisch netwerk met bouten als peilmerk. In de plint van de Waterstaatskerk, op 35,5 cm onder de peilmerksteen, werd als verkenmerk van waterpassing een vierkante ijzeren hakkelbout met groeven aangebracht. 
 
Rijkswaterstaat kwam er achter dat veel peilschalen in de zuidoosthoek van de Zuiderzee niet overeenkwamen met de AP-uitgangshoogte in Amsterdam maar gemiddeld 20 cm te laag aangaven. In het rapport Historische stormvloeden (2003) staat in bijlage 4 de reductie in cm voor herleiding naar NAP van waterstanden vermeld t.o.v. AP in het getijdengebied. In de tabel vinden we: Elburg -23, Genemuiden -21, Hasselt -23, Kampen -24, Kraggenburg -31, Lemmer -26, Schokland -20, Zwartsluis -22 en Zwolle-18. Het lijkt erop dat het lokale 0-punt in dit gebied niet dagelijks hoogwater (VZ) is geweest, maar laagwater (eb). Het grootste verschil tussen NAP en AP was op Kraggenburg. Volgens ir. J.F. Augier (1809-1889) van 's Rijks Waterstaat is daar een verklaring voor. Het 5-voet teken van Genemuiden is bij mooi weer en weinig wind door ingenieur Van Diggelen naar Kraggenburg overgebracht. Daarbij werd het waterniveau in het Zwolse Diep als horizontaal verondersteld. De waterspiegel liep richting Kraggenburg echter af. Het niveau lag daar vanwege de opstuwing door de leidammen ter weerszijden van het Zwolse Diep lager dan dat in Genemuiden. Bron: Verslag Parlementaire Enquête naar landwinning en verdieping vaarwater op het Zwolsche Diep (1856), blz. 108-109.  

Kijk voor meer informatie over de peilschaal op schoklanddoordeeeuwenheen.nl