Plan-Van Diggelen

Plan-Van Diggelen

Beschrijving:

In 1849 publiceerde Benjamin Pieter Gesienus van Diggelen (1815-1868), ingenieur van de Waterstaat, een beter voorstel tot droogmaking van de Zuiderzee. In 1842 had hij al een plan gemaakt voor de verbetering van de vaarroute door het Zwolsche Diep dat in 1847 was uitgevoerd. Het Plan-Van Diggelen voorzag in de bedijking van de gehele Zuiderzee, de Friese Wadden en de Lauwerszee. Alleen de zeegaten Texelstroom en Vliestroom bleven buiten de bedijking. Voor de afwatering van de IJssel waren twee stroombanen bedacht. Deze stonden via sluizen op de oostpunt van Terschelling en bij Petten in verbinding met de Noordzee. Voor de scheepvaart werd voorzien in een stelsel van uitwaterings- en scheepvaartkanalen. Door vooral in te gaan op de techniek nam Van Diggelen afstand van tijdgenoten die in de voorgaande jaren de wenselijkheid van drooglegging van de Zuiderzee hadden bepleit, maar zich niet om de uitvoering hadden bekommerd. Realisering van het plan zou 550.000 ha nieuw land opleveren en 326.000.000,- gulden kosten. De regering liet zich door de inspecteurs van Rijkswaterstaat ir. Jean Henri Ferrand (1792-1866) en ir. Leopold Johannes Adriaan van der Kun (1801-1864) nader adviseren over het Plan-Van Diggelen. Zij stelden dat Van Diggelens denkbeelden meer dan voldoende aanknopingspunten boden voor nader onderzoek door een staatscommissie. De regering volgde die suggestie niet op. Vijftien jaar later vroegen waterschapsbesturen uit Overijssel, Friesland en Noord-Holland aan minister Johan Rudolph Torbecke (1798-1872) hoe het gesteld was met het onderzoek naar het Plan-Van Diggelen. De minister moest in de Eerste Kamer bekennen dat hij sterk twijfelde aan de uitvoerbaarheid van het plan. Ook deelde hij mee dat het plan weinig bijval had ondervonden binnen Rijkswaterstaat. Thorbecke gaf wel aan dat landaanwinning het beste door de overheid kon worden uitgevoerd.