Zuiderzeevereniging
Na de zoveelste afgewezen poging om de geesten rijp te maken voor afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee en de Waddenzee, wendde Age Buma zich op 10 augustus 1884 tot Mr. Pieter Johannes Geninus van Diggelen (1837-1907), zoon van waterstaatsingenieur Benjamin van Diggelen de bedenker van Plan-van Diggelen. Pieter van Diggelen had niet lang daarvoor in een brochure nogmaals aandacht gevraagd voor het plan van zijn vader. Dat bracht Buma op de vraag of ze misschien de krachten konden bundelen om gezamenlijk een nationale beweging in het leven te roepen, die via deskundig onderzoek een inpolderingsplan voor de Zuiderzee en de Wadden moest ontwikkelen. Als de regering geen initiatieven nam om een nieuw onderzoek naar de mogelijkheid van droogmaking te verrichten, dan moesten particulieren die verantwoordelijkheid maar nemen. Al snel lukte het hen om een groot aantal invloedrijke personen voor hun zaak te winnen, onder wie de in die tijd in hoog aanzien staande Amsterdamse grootbankier Abraham Carel Wertheim (1832-1897). Nadat het comité na een rondschrijven aan de aan de Zuiderzee gelegen gemeenten en provincies voldoende geld had ingezameld, werd in Amsterdam op 4 januari 1886 de Zuiderzeevereniging opgericht, een studievereniging die zich tot doel stelde de waterbeheersing voor het Zuiderzeegebied te verbeteren. Particulieren en vertegenwoordigers van provincies en waterschappen namen zitting in het bestuur. Bij Koninklijk Besluit van 16 augustus 1886 keurde Willem III de statuten van de vereniging goed.
Door bemiddeling van Wertheim lukte het om een eigen Technisch Bureau op te richten. Op voorstel van Age Buma werd ir. Jacob van der Toorn (1828-1888) gevraagd om de leiding van het technisch bureau van de Zuiderzeevereniging op zich te nemen. Op 20 september 1886 trad ir. Cornelis Lely (1854-1929) in dienst van het Technisch Bureau als zijn assistent. Na het vertek van Jacob van der Toorn bij het Technisch Bureau op 1 november 1887 promoveerde Lely van assistent naar hoofdingenieur. Onder zijn leiding onderzocht de dienst de staat van de bodem en de zeestromingen in het Zuiderzeegebied. De resultaten waren te lezen in verschillende nota's die door de Zuiderzeevereniging werden gepubliceerd. De zevende Technische Nota uit 1891 bevatte het zogenaamde Plan-Lely, dat zich tot de afsluiting van de Zuiderzee beperkte. Zijn belangrijkste conclusies waren:
Wegens de bodemgesteldheid en de risico's zou de Waddenzee buiten beschouwing blijven.
Een plan met afsluitdijk had de voorkeur door de verkorting van de kustlijn, grotere veiligheid en makkelijkere waterlozing van het omringende gebied.
Het binnenmeer moest aan de afsluitdijk en aan de IJsselmonden grenzen.
In eventuele polders moest de bodem vooral uit klei bestaan.
In 1891 werd Plan-Lely door de Zuiderzeevereniging aan de regering voorgelegd. Datzelfde jaar werd Lely minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid in het kabinet Tak van Poortvliet en uit hoofde van die functie stelde hij op 8 september 1892 een op brede basis samengestelde staatscommissie in die zijn voorstellen nader zou onderzoeken. De commissie deed aanbevelingen met betrekking tot de locatie van de afsluitdijk, de uitwateringssluizen, de situering van de aan te leggen polders, de gevolgen voor de Zuiderzeevisserij en de vraag of de uitvoering moest worden opgedragen aan een particuliere onderneming of dat de Staat de uitvoering zelf ter hand moest nemen. De meerderheid van deze commissie sprak zich in haar eindrapport van 14 april 1894 uit vóór het uitvoeren van Plan-Lely, zij het met enkele wijzigingen. Nog geen maand na het uitkomen van dit rapport viel het kabinet Tak van Poortvliet als gevolg van de kieswet die Van Poortvliet wilde invoeren, waardoor iedere volwassen Nederlandse man die kon lezen en schrijven het kiesrecht zou krijgen.
Bron afbeelding: Nieuw Land
Klik op onderstaand plaatje om verder te gaan.