Short Stirling lll BF523
Plaats: Zeewolde
Locatie: Nabij Erkermederweg, kavel OZ44
Maker: Short & Harland Ltd.
materiaal: metaal
Jaar: 1942
Beschrijving:
In de Tweede Wereldoorlog bombardeerden de United States Army Air Forces (USAAF) en de Royal Air Force (RAF) van 5 maart tot 31 juli 1943 het Duitse Ruhrgebied, de zogeheten ‘Battle of the Ruhr’. In de nacht van 12 op 13 mei 1943 was Duisburg het doel. Vanaf verschillende vliegvelden in Engeland vertrok een vloot van 572 bommenwerpers (238 Lancasters, 142 Halifaxes, 112 Wellingtons en 70 Stirlings) om de grootste Rijnhaven en belangrijke industriestad van Duitsland te bombarderen. Tien Mosquito Pathfinder toestellen vlogen voor de bommenwerpers uit om de doelen met brandbommen en fakkels te markeren. Slechts 517 bommenwerpers konden hun vlucht tot Duisburg uitvoeren. De RAF leed die nacht zware verliezen, 34 toestellen (5,9%) gingen verloren, 214 bemanningsleden vonden de dood en 32 werden krijgsgevangen genomen. Van deze toestellen gingen 21 boven Nederland verloren. Ondanks de zware verliezen zou deze vierde raid op Duisburg een succes worden. De oude stad werd door 1.599 ton bommen verwoest, 96.000 mensen raakten dakloos.
Eén van de bommenwerpers die niet op de thuisbasis terugkeerde was de Short Stirling Mk.lll met serienummer BF523 van het No. 90 Squadron (no. 3 Group-Bomber Command). Op beide zijde van de romp van het toestel was de markering WP-G aangebracht. De letters WP voor het roundel (nationaliteitsteken) was de squadroncode, een markering die gebruikt werd om het No. 90 Squadron visueel te markeren. De letter G achter het roundel werd gebruikt om het toestel te identificeren en diende als roepnaam (G for George). Het No. 90 Squadron was in december 1942 omgevormd tot een bommenwerper eskader en vloog in de nacht van 8 op 9 januari 1943 zijn tweede operationele missie met de viermotorige zware bommenwerper, de Short Stirling. De Stirling BF523 was een toestel uit de produktiereeks van 35 Short S-29 Stirling Mk.I met de nummers BF500-BF534. Het was één van de 200 toestellen die waren omgebouwd tot Mk.III en tussen maart 1943 en mei 1943 door Short & Harland werden afgeleverd. De BF 523 werd op 28 april 1943 aan het No. 90 Squadron geleverd.
Aan boord van de BF523 waren de 20-jarige piloot F/Sgt. Wesley Morey, de 20-jarige navigator Sgt. Basil Albert Bacon, de 24-jarige bommenrichter Sgt. William Murray, de 19-jarige boordwerktuigkundige Sgt. Royce Selwyn Shaw, de 20-jarige radiotelegrafist Sgt. Edward William Eke, de 26-jarige rugkoepelschutter Sgt. Arthur John Buxton en de 24-jarige staarschutter Sgt. Charles Green. Het toestel steeg op 13 mei om 00.30 uur vanaf Ridgewell (Engeland) op voor wat later bleek zijn laatste bombardementsvlucht.
De Stirling was geladen met 1080 brandbommen van 4 lbs (1,8 kg) en 90 brandbommen van 30 lbs (13,5 kg). Boven Duisburg werd de bommenlast op aanwijzing van de Pathfinders afgeworpen. Op de thuisvlucht werd het vliegtuig op een hoogte van 2200 m onderschept en neergeschoten door een Duitse nachtjager. De Messerschmitt BF-110G werd gevlogen door Uffz. Emil Heinzelmann van het commando nachtjagers 8./NJG1 dat gelegerd was op vliegveld Twente. Om 3.28 uur stortte de Short Stirling nabij Nijkerk in het IJsselmleer. Geen van de bemanningsleden overleefden de crash. Het lichaam van Murray werd op 24 mei bij Harderwijk geborgen en aldaar ter aarde besteld op begraafplaats Oostergaarde (Rij 1, Graf 24). De lichamen van Eke en Buxton zijn op 31 mei in de buurt van Bunschoten aangespoeld en werden op het General Cemetery “Rusthof” in Oud Leusden begraven (Rij 7 , graven 131 en 132). Diezelfde nacht stortte om 01.38 uur 6 km ten noordwesten van Nijkerk de Lancaster W4762 in het IJsselmeer waarvan in oktober 1971 aan de Slingerweg in Zeewolde onderdelen geborgen werden.
In 1968 werden op kavel OZ44, ca. 5 km ten noorden van Nijkerk, enkele vliegtuigresten gevonden. Bergingsofficier Gerrit Zwanenburg probeerde via een proces van eliminatie vast te stellen om welk toestel het precies ging. Het kleinste vliegtuigonderdeel kon al voldoende zijn voor een identificatie, bijvoorbeeld een plaatje met de naam van de fabriek waar het vliegtuig was gebouwd, munitie waarin het jaar van vervaardiging was gestanst, of de op het vliegtuig geschilderde codeletters van een squadron. Aan de hand van aangetroffen munitie kon worden vastgesteld dat het toestel eind 1942 begin 1943 moest zijn neergestort. Verder onderzoek wees uit dat het waarschijnlijk de Stirling BF523 betrof en dat 4 bemanningsleden werden vermist. Van dit toestel waren eind jaren veertig al stukken boven water gebracht nadat vissers met hun netten aan het wrak waren blijven haken. Aangezien de bodem nog te zacht was, waardoor de bergingsvoertuigen niet bij de wraklocatie konden komen, werd in overleg met de Dienst der Zuiderzeewerken (ZZW) en de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) besloten het wrak niet meteen te bergen maar te wachten tot kort voor de cultivatie van het gebied. Het nog te zaaien riet zou het wrak zolang onttrekken aan het oog van eventuele nieuwsgierigen. In de tijd tussen de vondst en de eigenlijke berging had Gerrit Zwanenburg de gelegenheid om in Engeland, door tussenkomst van de Engelse Ambassade, de motornummers van de vermiste BF523 op te vragen. Deze werden verstrekt door de Air Historical Branch van het Britse Ministerie van Defensie. In januari 1972 berichtte de RIJP dat in het deel waar de Short Stirling gevonden was, begonnen zou worden met het graven van sloten en begreppeling ten behoeve van een aan te leggen weg. Vanwege de vele regenbuien in april en mei kon pas op 24 mei begonnen worden met de berging van het toestel die uitgevoerd werd door de Bergingsdienst van de Koninklijke Luchtmacht, onder leiding van Zwanenburg. Omdat een deel van de bemanning als vermist te boek stond werd ook de Gravendienst van de Koninklijke Luchtmacht ingeschakeld en werd de 20.890 kg zware bommenwerper hoofdzakelijk met handkracht uitgegraven. Het toestel had op de laatste meters van zijn vlucht het 7 m lange buitenste rechter vleugeldeel verloren dat vlak naast de rechter buitenmotor was afgebroken en is daarna op de kop in het IJsselmeer terechtgekomen. Het wrak bestond uit delen van de romp, de vleugels en de staart. Gevonden werden radio-apparatuur, instrumentenpanelen, brandstoftanks, alle vier de motoren, een complete propellor, drie losse bladen, vier 'harnas-locks' en delen van zes parachutes. Van de bewapening resteerden zeven .303 Browning machinegeweren en duizenden scherpe patronen van hetzelfde kaliber. Bronnen: Drooggelegd land - blootgelegd verleden; Vliegtuigwrakken in de IJsselmeerpolders. Opmerkelijk was dat de spanning van de staartwielen na ruim 29 jaar nog helemaal op spanning waren en de zuurstofflessen nog onder druk stonden. De Short Stirling BF523 kon naar aanleiding van een merkplaatje van één van de motoren worden geidentificeerd. In het koperen plaatje stond duidelijk het motornummer ingeslagen. In een interview in de Leeuwarder Courant van 22 juli 1972 vertelde Zwanenburg: "Dit is een 'Turn and Bank Indicator' een bocht- en slipaanwijzer. De beide wijzers zitten nog op het klokje en als ze nog dezelfde positie innemen als de laatste stand die ze registreerden, dan is de Stirling onder een steile hoek het IJsselmeer ingeschoten".
Tijdens de berging werden de lichamen van 3 vermiste bemanningsleden en een zegelring gevonden. De stoffelijke resten zijn door de Bergings- en Identificatie Dienst van de Koninklijke Luchtmacht, onder leiding van adjudant-onderofficier Arie van der Graaf geborgen. Identificatie vond plaats aan de hand van gebitsgegevens, kleding, persoonlijke bezittingen zoals een sleutelbos, een losse sleutel, een kam en een scheerapparaat. Daarnaast werden de briefingpapieren geraadpleegd, de vluchtinformatie die uitsluitsel gaf over wie zich aan boord hadden bevonden. Op 4 december 1972 meldde het ANP dat de deskundigen van de Gravendienst van de Koninklijke Landmacht de identiteit van Wesley Morey, Basil Bacon en Royce Shaw hadden vastgesteld. Na de identificatie werden zij met militaire eer op War Cemetery Jonkerbos in Nijmegen ter aarde besteld (23-J4, 23-J3 en 23-J2). Na de berging bleek dat het lichaam van Charles Green na de crash bij Putten was aangespoeld en op 1 juni 1943 als onbekende soldaat (met initialen C.G.) op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam begraven was (69 C 14). Na deze ontdekking is op het graf een nieuwe headstone geplaatst met zijn naam erop.
Aangezien RAF Museum op RAF Hendon in Londen graag enkele stukken van de Short Stirling wilde, zijn het dubbele staartwiel, de complete propeller, een brandstoftank, een machinegeweer en enkele huidbeplatingen naar Engeland gestuurd. Omdat de U.S. Aerospace Industries McDonnell-Douglas verzocht had om enkele zaken in verband met onderzoek, werd besloten rubber, motorolie, kledingresten, parachutedelen, munitie en zuurstofflessen te zenden naar de Verenigde Staten. Bron: Vliegtuigwrakken in de IJsselmeerpolders. Een propellerblad is opgesteld in de Memorial Garden van het RAF Spitfire & Hurricane Memorial Museum in Manston, Kent.
Ten tijde van de opgraving stond in vele kranten: "Uit de wrakstukken, die nu zijn gevonden, is vastgesteld dat het vliegtuig op de terugweg van Duisburg naar de basis Ridgewell niet is beschoten. Deze Stirling komt niet voor op de lijst van de Duitsers, evenmin als een viermotorige Lancaster bommenwerper van de RAF die in dezelfde nacht met de gehele bemanning is verdwenen en sindsdien ook nog als vermist staat genoteerd. Het vermoeden is nu, dat de Stirling en de Lancaster in die nacht van 12 op 13 mei 1943 met elkaar in botsing zijn gekomen en allebei op het water van het toenmalige IJsselmeer te pletter zijn gevallen". Uit de zogenaamde Abschussliste van de Luftwaffe, die pas later beschikbaar kwam, bleek dat het toestel neergeschoten was door Uffz. Emil Heinzelmann, een aas die 6 overwinningen op zijn naam schreef. Op 3 april 1943 behaalde Heinzelmann met het neerhalen van de Halifax DT795 zijn 1e overwinning. Op 5 mei 1943 haalde hij 2 Wellingtons neer waaronder de HE864, op 13 mei 1943 de Stirling BF523 en op 28 mei 1943 de Halifax JB960. Een Stirling die hij op 27 september 1943 ten noordwesten van de Duitse stad Hamelen neerschoot was zijn 6e en laatste overwinning. Emil Heinzel verongelukte op 7 mei 1944 toen hij tijdens een oefenvlucht bij Hagenbroich ten gevolge van een motorbrand een mislukte buiklanding maakte. Bron: aircrewremebered.com
De bemanningsleden worden in Zeewolde herdacht op het monument 'Opdat wij niet vergeten'. Hun namen staan ook vermeld op het 'Vliegersmonument' in Zeewolde en het Monument voor geallieerde vliegers in Harderwijk.
In 2019 is op de plek waar het toestel geborgen is door de gemeente Zeewolde, in samenwerking met de Stichting Ongeland, een markeringspaal geplaatst. De neus van het silhouet op de paal wijst in de richting van de plaats waar het toestel is neergestort.
Lees hier in de Leeuwarder courant het artikel: De laatste vlucht van de BF523 eindigde in het IJsselmeer. Bekijk hier een item dat Omroep Flevoland over het toestel maakte of hier een interview met Gerrit Zwanenburg. (bron: VPRO - Nederland van Boven).