Boeing B-17GSH 42-30280, Crazy Horse
Plaats: Zeewolde
Locatie: Hosterwold nabij RCN, kavel ZP4
Maker: firma Boeing
materiaal: diverse materialen
Jaar: 1942
Beschrijving:
Op 10 juni 1943 startte Operatie Pointblank. Het doel van dit Brits-Amerikaans offensief was om de aanwezigheid van de Duitsers in het luchtruim af te zwakken of te vernietigen. De vliegtuigproductie moest zodanig verstoord worden dat de Luftwaffe geen nieuwe vliegtuigen meer geleverd kreeg en tegelijk door verliezen in de lucht tot stilstand kwam. Daarnaast moest het offensief de economische kracht van de vijand vernietigen en het moreel van het Duitse volk ondermijnen. Begin 1944 werd het geallieerde luchtoffensief met strategische bombardementen in alle hevigheid hervat, waarbij het als zodanig aangekondigde 'stelselmatig vernietigen en ontwrichten' van het weerstandsvermogen van de vijand eindelijk in de praktijk werd gebracht. Van 20 tot 26 februari 1944 hadden de Geallieerde luchtstrijdkrachten operatie 'Argument' gepland. De Duitse vliegers richtten grote schade aan bij de Engelsen en Amerikanen. Daarom wilden de geallieerden in deze week, die de geschiedenis inging als ‘Big Week’, de Duitse vliegtuigindustrie geheel lam leggen. De 8th en de 15th Air Forces ondernamen tijdens operatie 'Argument' zo'n 3300 bommenwerpermissies. 226 Bommenwerpers gingen verloren, waaronder de Boeing B-17GSH met serienummer 42-30280 en rompcode MI-L.
De B-17GSH 42-30280 was oorspronkelijk gebouwd als B-17F-95-BO. De toestellen van een bepaald blok waren identiek. Als er op de tekentafels veranderingen aangebracht waren, ging men in de montagehal een nieuw blok nummer gebruiken. Iedere nieuwe versie versprong steeds met 5 cijfers, dus van 1 naar 5 naar 10 naar 15 enz. Deze B-17 behoorde dus tot de twintigste versie. In totaal werden er 100 toestellen (42-30232 tot 42-30331) met blok nummer 95 bij Boeing (BO) in Seatle gebouwd. De Boeing B-17GSH 42-30280 was één van de eerste twaalf vliegtuigen (MI-A t/m MI-M) waar een H2X radar was ingebouwd dat de bijnaam 'Mickey' kreeg. Het H2X radarsysteem was door de Amerikanen ontwikkeld op basis van het H2S, het eerste grondradarsysteem in de lucht, dat voor het Bomber Command van de Royal Air Force ontwikkeld was om tijdens nachtvluchten of slechte zichtbaarheid doelen op de grond te identificeren op een elektronische kaart. De intrekbare radarschotel was bij de B-17 bommenwerpers onder de neus van het vliegtuig aangebracht. De 'Mickey set' was in de radiokamer, net achter de bommenruimte, geinstalleerd. De eerste met H2X 'Mickey' radar uitgeruste B-17's kwamen eind september 1943 aan op RAF basis Alconbury bij het Engelse Cambridgeshire. De missies waarbij bombardementen werden uitgevoerd door H2X werden 'Pathfinder-missies' genoemd. Een zogenaamde 'Pathfinder', een verkenner die het doel moest markeren, had twee navigatoren, één in een plexiglas koepeltje net voor de cockpit die navigeerde via gegist bestek (dead reckoning) en een tweede die zijn werkplek in de neuskoepel had en navigeerde door uit te kijken naar opvallende punten in het landschap (pilotage). De 'Pathfinder' vloog als leidend toestel vooraan in de aanvalsformatie en markeerde het doel met gekleurde fakkels voor de achter hem vliegende bommenwerpers. Het toestel wierp niet alleen fakkels boven het doel uit, maar bombardeerde zelf ook actief mee.
Op maandag 21 februari 1944 waren 3 gebieden in Duitsland het doelwit. Tweehonderdeenentachtig B-17 bommenwerpers namen deel aan een missie op vliegveld Diepholz (nabij Osnabrück) en de luchtvaartindustrie bij Braunschweig (Brunswick). Vijf B-17's verongelukten en 3 raakten onherstelbaar beschadigd. Tijdens de missie werden 20 bemanningsleden gedood, raakten 57 vermist en 4 gewond. De Boeing B-17GSH Flying Fortress van 482BG/812BS steeg om 08.00 uur op van RAF Great Ashfield in Suffolk, Engeland voor een vlucht naar vliegveld Diepholz. Aan boord van de Pathfinder was een 13 koppige bemanning; de 26-jarige vluchtcommandant 1/Lt. Ralph W. Holcombe, de 29-jarige copiloot 1/Lt. Edward H. Horner, de 28-jarige navigator annex radio operator 1/Lt. Charles A. Haupt, de 25-jarige bommenrichter 2/Lt. John W. Baber, de 25-jarige waarnemer 2/Lt. William H. Barrett, de 24-jarige radio operator annex topkoepelschutter S/Sgt. Steven F. Martin, de 21-jarige boordwerktuigkundige T/Sgt. Thomas D. Kennedy, de 19-jarige buikkoepelschutter S/Sgt. Henry Raemer jr., de 27-jarige rechter zijluikschutter S/Sgt. Bryce W. Long, de 24-jarige S/Sgt. linker zijluikschutter Harold M. Booth, de 25-jarige staartschutter S/Sgt. William M. Blake en van de 385th BG de 22-jarige missiecommandant Capt. Gerald D. Binks en de 28-jarige navigator 2/Lt. Joel Dean Punches. Holcombe bereikte zonder problemen het doel. Nadat de fakkels en bommen waren afgeworpen konden ze koers naar de thuisbasis zetten. Maar de Duitse Flak gooide roet in het eten. De bommenwerper werd in de omgeving van Diepholz getroffen door luchtafweergranaten waardoor twee van zijn vier motoren niet meer werkten. Eén van de propellors was niet in de vaanstand te krijgen.
Het toestel vloog over Osnabrück in westelijke richting terug naar de thuisbasis, maar verloor door het verlies aan vermogen hoogte en moest de formatie verlaten. De B-17 werd een straggler, een achterblijver. De derde motor werd door Focke-Wulf FW190 jagers van het III./JG1 in brandgeschoten. De zuurstofdruk in het toestel werd aanzienlijk minder en een deel van de electriciteit viel uit. Doorvliegen was onmogelijk. Boven de Veluwe gaf piloot 1/Lt. Holcombe opdracht het vliegtuig te verlaten. Eén voor één sprong de bemanning door de bommenluiken uit het getroffen toestel en landden op diverse plekken in de buurt van Ermelo in een bosrijk gebied. Bryce W. Long kwam ongelukkig terecht en brak zijn enkel. Op vier na werden alle bemanningsleden door de Duitsers gevangen genomen en in Amsterdam op de trein gezet naar Dalag Luft, een verhoor- en doorgangskamp in Oberursel bij Frankfurt. Na enkele dagen verhoor werden ze overgebracht naar verschillende krijgsgevangenkampen in Duitsland. 1/Lt. Horner, 2/Lt. Barber en 2/Lt. Barrett belandden in Stalag Luft I bij Barth een krijgsgevangenenkamp voor officieren, S/Sgt. Martin S/Sgt. Raemer, S/Sgt. Long en S/Sgt. Blake in Stalag Luft IV bij Gross Tychow en T/Sgt. Kennedy in Stag Luft III bij Sagan. Co-piloot 2/Lt. John W. Baber verklaarde later dat hij Kennedy, Blake en Martin voor het eerst weer in Dalag Luft terugzag. S/Sgt. Bryce Long werd naar het Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam gebracht, dat door de Duitsers omgedoopt was tot Wester Gasthuis. Hier hadden zij een Luftwaffenlazarett. Duitse chirurgen behandelden de gebroken enkel en toen deze genezen was werd Bryce Long ook overgebracht naar Stalag Luft IV. Toen de Russen en de Geallieerden begin 1945 de verschillende krijgsgevangenkampen naderden, werden de gevangenen gedwongen te voet naar verderop gelegen kampen te marcheren. De hoogste Amerikaanse officier in Stalag Luft I weigerde de gevangen militairen dit bevel te geven. Na onderhandelingen konden zij in het kamp blijven en werden op 1 mei 1945 door de Russen bevrijd. De gevangenen uit Stalag Luft III verlieten op 27 januari 1945 het kamp en werden op 29 april in Stalag VII A Moosburg bevrijd. De gevangenen uit Stalag Luft IV vertrokken op 6 februari en werden op 2 mei, na een tocht van 800 km in bijna 86 dagen, door de Amerikanen bij Hamburg bevrijd. Na hun bevrijding werden de Amerikanen naar Camp Lucky Strike bij Le Havre overgebracht, een verzamelpunt en rehabilitatiecentrum voor voormalige Amerikaanse krijgsgevangenen. Vandaar keerden de mannen per schip terug naar Amerika.
Capt. Gerald D. Binks, 1/Lt. Charles A. Haupt, 2/Lt. Joel D. Punches en S/Sgt. Harold M. Booth konden ontkomen en werden door het Veluwse verzet geholpen en hebben enige tijd op verschillende plekken ondergedoken gezeten. Op 12 oktober 2019 stond op ermelovannu.nl: "[…] De vier parachutisten, die boven het Leuvenumse Bos waren gesprongen, kwamen door de wind in de buurt van de Eendenparkweg terecht. Ze wisten zich aanvankelijk schuil te houden voor de bezetter, maar een van hen [2/Lt. Baber red.] werd toch ontdekt en naar de Jan van Schaffelaerkazerne gebracht. Deze nog nieuwe kazerne was in gebruik bij de bezetters. Twee bemanningsleden, sergeant Harold M. Booth, de zijluikschutter en captain Gerald D. Binks (command pilot), werden door de Ermelose verzetsman Cornelis Dooyeweerd (Ome Kees) ondergebracht bij de familie Townsend aan de Groeneweg 17. De twee Amerikanen verbleven veertien dagen bij de fietsenmaker". […] "Het derde bemanningslid, navigator Joel D. Punches, kwam bij Vierhouten terecht, liep door het bos en kwam naar alle waarschijnlijkheid uit bij de Leuvenumse Beek. Vervolgens liep hij door naar een boerderij waar een boerin de deur opendeed toen hij aanklopte. Nadat hij enkele boterhammen had gekregen, liep hij verder. Hij kwam waarschijnlijk uit achter de Jan van Schaffelaerkazerne op de Leuvenumseweg. Daar liep hij ene ‘Cornelis Kwakkel’ tegen het lijf, deze bracht hem naar Azalealaan 1 waar Willem en Tiny Bolhuis woonden. Kwakkel bleek André Bolhuis te zijn, hoofd van de plaatselijke Ordedienst. Het was 21 februari 1944: Punches was veilig. Punches bleef tot maandag 28 februari bij de familie Bolhuis. Ondertussen hadden de broers Bolhuis voor vervalste identiteitspapieren gezorgd. […]" Uit de vragenlijst van Thijs Foppen blijkt dat ook Binks van 21 tot 28 februari in Ermelo verbleef. Samen met Booth schreef hij op 29 februari een boodschap in het 'gastenboek' van Joop Kruimel (1900-1976), othopedisch chirurg in Utrecht, die het huis 'De Ruif' in Garderen bezat en in de oorlogstijd onder de schuilnaam 'oom Joop' in die omgeving zeer actief geweest is in het verzet tegen de Duitsers. Bron: 'Schuilplaats de Veluwe' door Wolter Noordman
Op ZZairwar staat (vertaald uit het engels): "Lt. Charles A. Haupt (Queens, NY) landde in een boom en kon wat kleding ruilen met mensen die hij tegenkwam. Hij voelde zich zelfverzekerd genoeg om een kleine, landelijke Nederlandse winkel binnen te gaan om wat eten en drinken te kopen. Maar de klanten keken hem aan en de man achter de balie vroeg "ben jij een Duitse officier?". Haupt voorzag problemen en antwoordde luid "Jawohl". Buiten ging hij een hoek om en rende een tijdje". Haupt had als eerste het toestel verlaten en was in de Kroondomeinen in de omgeving van Vierhouten in de top van een boom geland. Nadat hij zich uit zijn benarde positie had weten te bevrijden begroef hij zijn harnas en reddingsvest. Hij verliet de landingsplek en liep tot 1 uur 's nachts door. In de loop van de volgende ochtend ontfermde een Nederlandse man zich over hem. Uit de Helper Files van Marinus Weber uit Nunspeet blijkt dat hij Charles A. Haupt onderdak heeft verschaft en kleding voor hem heeft verzorgd. Op 25 februari heeft Weber Haupt verplaatst naar de boerderij van Hendrik Bos in Nunspeet waar hij twee dagen verbleef. Hierna werd hij ondergebracht in de bossen van Vierhouten en Nunspeet. Zijn naam komt voor in de rapporten van iedereen die iets met het Verscholen Dorp te maken heeft gehad. Bron: 'Schuilplaats de Veluwe' door Wolter Noordman
Uit de Helper Files van Gerrit van den Born (1910-1954) uit Amersfoort, districtsleider voor de Noord-Veluwe bij de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers, blijkt dat Capt. Binks, S/Sgt Booth, 2/Lt. Punches en 1/Lt. Haupt eind februari 1944 een aantal dagen bij hem waren ondergedoken en daarna zijn overgedragen aan Joke Folmer (L.O.-Fiat Libertas) uit Zeist. Vanwege de kleinere pakkans reisde Folmer doorgaans in boemeltreinen zuidwaarts. Het ging steeds goed. Ze had een treinabonnement en reisde als gaarkeukeninspectrice door het hele land. Doordat ze zo veel met de trein onderweg was namen sommige spoorwegbeambten voetstoots aan dat ze illegaal werk deed. Zij waarschuwden als er controle was. De ruim honderd piloten die ze begeleidde, moesten voorwenden dat ze doofstom waren of “ja” zeggen als één vinger werd opgestoken en “nee” zeggen als er twee werden opgeheven. Ze reisden in een andere coupé en volgden haar op veilige afstand.
Na een verblijf van ongeveer 10 dagen in Zeist zijn de 4 bemanningsleden door helpers van 'Fiat Libertas' per trein over Arnhem naar Eindhoven gebracht. Vandaar reisde ze naar de Zwarte Plak, een aantal dicht bij elkaar staande boerderijen in de Limburgse Peel. Het verzet wist dat als ze in Zwarte Plak piloten brachten, ze van daaruit begeleidt werden naar bevrijd gebied. Via safehouses in Venlo en Roermond staken Binks, Booth, Punches en Haupt de Nederlands-Belgische grens over de Maas over bij Maaseik. Over Oost-België werden ze langs Neeroeteren en Maasmechelen naar Luik gebracht. Binks werd op 27 mei 1944 in de buurt van Luik door de Gestapo gearresteerd en overgebracht naar Stalag Luft I waar hij op 1 mei 1945 door de Russen werd bevrijd. Vanwege de invasie in Normandië op 6 juni 1944 konden Punches, Booth en Haupt Brussel niet meer bereiken en moesten in Luik de komst van de geallieerden afwachten. Daar werden ze op 8 september 1944 door de derde Amerikaanse pantserserdivisie bevrijd. Van Punche is bekend dat hij op zijn tocht naar het zuiden 3 maanden ondergedoken heeft gezeten in Roermond, 14 dagen in Heerlen, zich in België een week lang heeft moeten verstoppen in een hooiberg en 2 maanden in Luik verbleef voor de stad werd bevrijd. Met een legertruck werd hij naar Parijs gebracht en vervolgens per vliegtuig naar Londen, daar stapte hij op de boot naar New York waar hij op 15 september 1944 aankwam. Bronnen: 'Schuilplaats de Veluwe' door Wolter Noordman, zzairwar en americanairmuseum.com
Piloot Holcombe bleef op zijn post. De bommenwerper stortte om 15.45 uur neer op de Spiekerzandbank, een ondiepte in het IJsselmeer tegenover het buurtschap Horst, 13 km ten noordoosten van Bunschoten. Bij de aanraking met het wateroppervlak scheurde B-17 in verscheidene kleine delen uit elkaar. Toen de piloot boven water vloog is hij uit het toestel gesprongen. De watertemperatuur was 3 graden celsius op dat moment, te koud om te overleven. Het lichaam van Ralph W. Holcombe werd twee maanden na de crash, op 28 april 1944, door visser Tijmen de Graaf (1901-1973) op 8 km van de Nijkerkse kust geborgen. Met zijn botter BU18 bracht hij het stoffelijk overschot in zijn thuishaven Spakenburg aan land. Het lijk werd vervolgens overgebracht naar ziekenhuis De Lichtenberg in Amersfoort, waar het aan de hand van zijn identificatieplaatje (dog tags), dat in de borstzak van zijn vliegeroverall zat, geïdentificeerd kon worden. De 26-jarige Ralph William Holcombe werd op 3 mei 1944 op begraafplaats “Rusthof” in Oud Leusden begraven. Alle lichamen van gesneuvelde Amerikanen werden door de American Quartermaster Grave Registration Company in 1946 opgegraven en herbegraven op de verschillende Amerikaanse begraafplaatsen in Nederland en België. Ralph W. Holcombe werd op 11 maart 1946 herbegraven op de Amerikaanse Begraafplaats Margraten (Vak H, Rij 16, Graf 4). Holcombe wordt herdacht op het monument 'Opdat wij niet vergeten' en het 'Vliegersmonument' in Zeewolde.
Bij de drooglegging van Zuidelijk-Flevoland in 1968-1969 kwam het wrak van het verongelukte vliegtuig boven water, de grote wielen waren het eerst zichtbaar. In april 1969 roeide bergingsofficier Zwanenburg en leden van het bergingsteam al naar het wrak. Toen op 29 mei 1969 de 43.000 ha grote polder was drooggevallen konden ze er te voet heen maar de grond was nog te zacht om er kraanwagens en bulldozers op af te sturen. Tussen 17 augustus en 1 september 1970 is het toestel door de Bergingsdienst van de Koninklijke Luchtmacht geborgen. Opvallend was dat de propeller nog steeds loodrecht in de drassige bodem stond. Daar kon uit worden afgeleid op welke wijze het toestel moet zijn neergekomen. Aan de hand van een luik, met daarop het serienummer, kon het toestel geïdentificeerd worden. De crashplek ligt in het bosgebied bij Zeewolde, achter het RCN recreatieterrein op kavel PZ4 (tegenwoordig ZP4). In 2019 is op de plek van de crash een markeringspaal geplaatst. Kijk hier voor meer achtergrond informatie. Bekijk hier een interview met voormalig buikschutter Henry Raemer jr († 26 juni 2018)
Het toestel, dat op 17 juni 1942 door Boeing was afgeleverd, had de bijnaam “Crazy Horse”. In het voorjaar van 1943 was Captain Homer Wilson Claymore (1918-1944), een Sioux-indiaan die in dienst was van de Amerikaanse luchtmacht, gezagvoerder van de Boeing B-17F-95-BO. Het verhaal gaat dat hij zijn oudere broer Luther schreef met de vraag hoe hij zijn vliegtuig zou noemen. Het antwoord was simpel: “noem het vliegtuig naar de grote Indiaanse Sioux krijger Crazy Horse”. Claymore schilderde de karikatuur van de Sioux krijger zelf op de neus van het vliegtuig. In oktober van dat jaar moest hij het vliegtuig afstaan omdat het gemodificeerd werd.
Lees hier in de Leeuwarder courant het artikel: Eens een vliegtuig, nu een schroothoop tussen het riet.
Overige bronnen: Geborgen in de Polderklei' door Bert Weijs. Bron foto 3: NLE Lelystad, fotocollectie RIJP