Tjalk OB55-II
Plaats: Lelystad
Locatie: Bastion
Maker:
materiaal: eikenhout
Jaar: 18e eeuw
Beschrijving:
In maart 1976 kwam op kavel OB55 bij grondwerkzaamheden in het Bastion, vlakbij het tankstation aan het Noorderwagenplein, een tweede wrak tevoorschijn. In november en december volgde de opgraving. Het betrof een vrij compleet middelgroot 18e eeuws vrachtschip, dat behoort tot de groep van tjalkachtigen. Nagenoeg de hele romp van het 19 m lange en 4 m brede schip was nog intact. Van het dek, de binnenbetimmering en de lading was niets meer terug te vinden, maar het roer was nog wel aanwezig. Het voor- en achterschip bleken een rijke inventaris te bevatten. Aangetroffen werden onder andere: schoenen en sloffen, leren etui's, kookgerei, tinnen lepels, veertig stuks aardewerk en een tinnen kan, die op het deksel gemerkt was met het stadsmerk van Haarlem en gietersmerk met initiaal W. Soms komt er ook iets naar boven waaruit de christelijke achtergrond van de bemanning naar voren komt. In de OB55-II werd een bijbelomslag gevonden en een messing tabaksdoos met aan twee zijden een voorstelling van het offer van Abraham dat beschreven wordt in Genesis 22:1-13. God stelt daar Abraham op de proef en beveelt hem zijn zoon Isaak te doden en te offeren. Geschreven staat: "En Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het hout, en bond zijn zoon Isaak, en legde hem op het altaar boven op het hout. En Abraham strekte zijn hand uit en nam het mes om zijn zoon te slachten. Maar de engel des Heeren riep tot hem van den hemel, en zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: zie, hier ben ik! Toen zeide Hij: strek uw hand niet uit aan den jongen, en doe hem niets! Want nu weet ik dat gij God vrezende zijt, en uw zoon, uw enige, mij niet hebt onthouden". In oktober 1983 werd de tabaksdoos uit museum Ketelhaven gestolen. In december werd het museum door de politie Dronten gebeld of zij een tabaksdoos mistte.
Tijdens de opgraving zijn naast de vrij complete inventaris ook een groot aantal zogenaamde vuur- en bakenloodjes tevoorschijn gekomen. Schippers bepaalden hun route op de Zuiderzee op zichtbare herkenningspunten zoals kapen op de eilanden, bakens op de randen van zandbanken en tonnen langs de vaargeul. Om ook 's nachts te kunnen varen werden er vuurbakens aangelegd. Amsterdam had halverwege de 16e eeuw het alleenrecht over de bebakening van de Zuiderzee. Harlingen en andere Friese havensteden waren het hier niet mee eens en kwamen in opstand. Omstreeks 1559 mocht Harlingen de bebakening van de Jetting, het vaarwater van Harlingen naar de Vlie, voor zijn rekening nemen. In het wrak werden o.a. 9 loodjes van de Suyderzeese vuurbakens aangetroffen. Op veel van deze loodjes zijn naderhand op de achterkant één of enkele letters gestempeld / geklopt. In de OB55-II zijn 2 loodjes aangetroffen met klop RO. Men gaat ervan uit dat de kloppen de initialen van de schipper bevatten. Op het jongste loodje, dat een doorsnede van 30 mm had, stond het jaartal 1731. Aan boord vond men ook 2 Haarlemse bakenloodjes. Op de voorzijde staat het wapen van de stad Haarlem bestaande uit een veld met daarin een zwaard, handvat naar beneden, dat geflankeerd wordt door vier zes puntige sterren waarboven een kruis. De loodjes waren bestemd voor de betaling van de Spaarndamse tol en maakte deel uit van de drie tollen die geheven werden op de route 'binnen dunen', oftewel binnendoor, de vaarroute van Spaarndam naar Dordrecht. Achterop het ene loodje staat het jaartal 1727 en op het andere 1731. Daarnaast vond men een bakenlood Jetting uit 1730. Uit de verschillende loodjes is af te leiden dat het schip niet alleen op de Zuiderzee heeft gevaren, maar ook op de binnenwateren en op de route via Harlingen naar de Wadden-en Noordzee. Aan de hand van het jaartal op de jongste loodjes is vast te stellen dat de Tjalk OB55-II in 1731 of vlak daarna is vergaan.
Kijk op MaSS voor meer informatie.