« Vorige : Aa-A : Ba-Bor : Bou-Co : Cu-Expressie : Expressio-Geometrie : Geometris-Half : Hall-Kl : Ko-Mar : Mas-Non-figura : Non-figura-Pl : Po-R : Sa-Spe : Spi-S : T-Vl : Vo-Z
- vorm
- Met vorm wordt de uiterlijke gedaante van een object bedoeld: Hoe ziet het eruit? Vorm is een van de beeldaspecten. Bij twee-dimensionale beelden is de vorm zichtbaar door lijnen en vlakken. Bij drie-dimensionale beelden zijn de vormen niet alleen zichtbaar, maar ook tastbaar. Een vorm heeft een aantal kenmerken: structuur - vormsoort - vormaspecten - betekenis. De manier waarop wij de vorm ervaren is mede afhankelijk van de omgeving waarin de vorm zich bevindt.
- vormcontrast
- Een vormcontrast ontstaat als je verschillende vormen met tegenovergestelde kenmerken naast elkaar zet. Met de twee tegenovergestelde vormen naast elkaar worden de verschillen duidelijker. Een ronde vorm lijkt ronder naast een vierkante vorm.
- vrijstaand
- Een vrijstaand driedimensionaal beeld dat los in de ruimte staat, men kan er overal omheen lopen.
- wandfries
- Een wandfries is een verhalend kunstwerk, het verhaal wordt in chronologische volgorde verbeeld.
- watermolecuul
- Een watermolecuul is het kleinste deeltje van water dat nog echt water is.
- waterschepen
- Het jaar 1600 markeert een scheiding in de ontwikkeling van de scheepsbouw. Het gaat vooral om de vorm van de scheepsromp van de kleinere vrachtschepen. Voor 1600 hadden de meeste schepen een smal (scherp) voor- en achterschip. Bij schepen die na 1600 werden gebouwd waren voor- en achterschip meestal voller. De vroegste types waterschepen werden overnaads gebouwd, maar vanaf het tweede kwart van de zestiende eeuw werden deze schepen karveel gebouwd, dat wil zeggen gladboordig. Waterschepen die tussen 1500 en 1800 gebruikt werden hebben nooit hun middeleeuwse karakter verloren. Zij behielden bijvoorbeeld hun scherpe middeleeuwse rompvorm en hadden geen zijzwaarden, wat na 1600 nogal uitzonderlijk was.
- waterschip
- Waterschepen waren de grootste en belangrijkste vissersschepen van de Zuiderzee gedurende de 16de en 17de eeuw. De naam waterschip slaat waarschijnlik op het feit dat deze vissersschepen een bun hadden, een ruimte midden in het schip, dat via vele kleine openingen rechtstreeks in verbinding stond met het water buiten het schip. In de bun werd de vis bewaard. Vaak namen waterschepen gevangen vis over van vissersschepen, om vervolgens de levende lading op de vismarkt af te leveren, maar er werd ook met waterschepen gevist. Zeker toen de Zuiderzee in de tweede helft van de 17de eeuw steeds zouter werd en de ansjovisvangst een grote vlucht nam. Door de vis in de bun te bewaren kon de vangst een paar dagen in leven worden gehouden, tot het einde van de vistocht. De vroegste types waterschepen werden overnaads gebouwd op een kielplank. Vanaf het tweede kwart van de zestiende eeuw werden deze schepen karveel, dat wil zeggen gladboordig, gebouwd op een kielbalk.
- Waterstaatstijl
- De Waterstaatstijl is een term die gebruikt wordt om de kostenbesparende bouwtechniek van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, die zich vanaf 1810 bemoeide met de bouw van openbare gebouwen en kerken, aan te duiden. Hierbij worden goedkope bouwmaterialen, zoals hout en baksteen, bedekt met duurder aandoende materialen om een gebouw een imposantere uitstraling te geven. Vanaf 1880 worden de gebouwen uitgevoerd in de Nederlandse neorenaissancestijl met trapgeveltjes en veel speklagen. Waterstaat zet hiermee de toon voor wat later de nationale bouwstijl wordt.
- wederopbouw
- De wederopbouw (1946-1965) is een belangrijke periode in de Nederlandse cultuurgeschiedenis. Dit waren de jaren van schaarste, maar ook van optimisme en vernieuwing. Tijdens de wederopbouw werden de sporen van de Tweede Wereldoorlog uitgewist en werd Nederland opnieuw opgebouwd. Jaren van hard werken en sober leven. Langzaam aan ging het weer beter in Nederland. Nieuwe materialen en verkavelingspatronen deden hun intrede, evenals een nieuwe wijkopbouw met veel groen. Het motto van de stad werd licht, lucht en ruimte. Een belangrijk kenmerk van de werderopbouwperiode is de samenwerking tussen opdrachtgever, architecten en beeldend kunstenaars. In deze jaren was er een nauwelijks te bezadigen behoefte aan woningen en openbare gebouwen. Beeldend kunstenaars voorzagen deze nieuwe gebouwen van kunstwerken. Vaak zijn deze kunstwerken vast in het gebouw aangebracht en worden architectuur gebonden- of monumentale kunst genoemd. De overheid nam tal van maatregelen om de productie te bevorderen en om kunst in de woonomgeving te integreren. Grote delen van de bevolking zouden daardoor regelmatig en op ongedwongen manier met kunst in aanraking komen en er geleidelijk vertrouwd mee raken. In 1951 riep het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de zogenaamde percentageregeling beeldende kunst in het leven. Volgens deze regeling kon bij alle door de overheid gefinancierde gebouwen 1,5 % van de bouwsom aan kunst worden besteed. De percentageregeling was tevens bedoeld om de kunstenaars in de economisch magere naoorlogse jaren te ondersteunen.
- wederopbouwkunst
- Wederopbouwkunst is kunst gemaakt in de periode 1945-1965. Het was vooral bedoeld om de functie van het gebouw te benadrukken. Spelende kinderen op scholen, op stationsgebouwen komen spoorwegthema’s zoals weggaan, vertrek en weerzien voor. Een ander veelgebruikt thema is de natuur; bomen, bloemen en inheemse (streekgebonden) beplanting zijn daarbij favoriet. Ook de zon, maan en sterren (krachtbronnen voor het leven) komen veelvuldig voor. In de begin jaren was de kunst nog vrij figuratief vormgegeven. Eind jaren '50 vindt er een kentering plaats naar meer abstracte kunstwerken. Nieuwe materialen doen hun intreden en de kunstenaars gaan oude technieken nieuw leven inblazen. Kenmerkend voor deze tijd is dat kunst vaak op, aan of in gebouwen zit. Door gebrek aan geld werden juist goedkope materialen en methoden voor toepassingen van beeldende kunst populair. Technieken uit de oudheid zoals mozaïeken, wandschilderingen, graffiti en natuursteenreliëfs beleefden een opleving, geheel met eigentijdse vormgeving. Wat vrijwel alle werken gemeen hebben, is het optimisme en de morele en opvoedkundige symboliek die ze uitstralen: het geloof in een wereld die al maar beter wordt. Nieuwe inzichten over kunst, architectuur en inrichting van de openbare ruimte halverwege de jaren zestig betekenden het einde van de wederopbouwkunst.
- wegering
- Wegering is de verzameling langsscheepse planken waarmee de romp aan de binnenzijde tegen de spanten is bekleed. Deze planken dienen om het vaartuig meer stevigheid te geven.
- wijd- en smalschepen
- In de 17e eeuw zijn de wijd- en smalschepen de voornaamste binnenvaart schepen in de Nederlanden. Zij ontlenen hun naam aan de breedte van de Donkere Sluis in de stad Gouda. Deze had een doorvaartwijdte van 4,68 m. Het smalschip kon door Gouda varen. Het wijdschip was te breed voor de sluis en moest buiten de stad omvaren. Behalve in lengte- en breedte verhoudingen verschilden de beide scheepstypen niet veel van elkaar. Het smalschip werd gebruikt om goederen te laden en grotere schepen te lossen en voer alleen op vaarten en kanalen. Het wijdschip bevoer ook ruimer water zoals het Haarlemmermeer en de Zuiderzee.
- wildverband
- Het wildverband of vrij verband is een veelgebruikt metselverband omdat het vrij gemakkelijk is te metselen zonder veel steenverlies. Een wildverband is niet strak geordend. Dit wil niet zeggen dat er geen maat aan vast zit. De metselaar wordt tot een bepaalde hoogte alleen vrij gelaten in wat hij doet. Bij een wildverband zitten op de uiteindes drieklezoren en in het verband alleen strekken en koppen. Er mag naar enige willekeur een volgorde bepaald worden door de metselaar. Er zijn alleen een paar basisregels waar deze rekening mee moet houden. Zo mogen er nooit 2 koppen achter elkaar liggen en nooit meer dan 5 strekken achtereenvolgens. Ook zijn er beperkingen die een architect mee kan geven zoals niet meer dan 1 kruis (als in het kruisverband) boven elkaar en koppen nooit (half) boven een andere plaatsen.
- windveren
- Een windveer is een afwerkrand, vaak een plank, aan weerszijden van het dak ter afdekking van de rietbedekking of de dakpannen. Windveren zorgen ervoor dat wind en regen niet onder de dakbedekking kunnen komen.
- wolfsdak
- Een wolfsdak, ook wel wolfdak of zadeldak met wolfseinden, lijkt op een schilddak, alleen zijn de schilden kleiner. Hierdoor heeft gevel eronder een afgeknotte punt. Vaak is de helling van de wolfseinden groter dan die van de aangrenzende dakvlakken. Het voordeel van deze dakvorm is, net als bij het schilddak, de grote windbestendigheid. Er is minder ruimteverlies dan bij een volledig schild. Overigens heeft de naam niets met ‘wolven’ te maken, vermoedelijk is het een verbastering van welven, glooien.
- wolfseind
- Een wolfseind is een afgeschuind driehoekig deel aan de korte kant van het dak.
- woningwetwoning
- Een woningwetwoning is een woning die in het kader van de Nederlandse Woningwet is gebouwd. Huizen die door de overheid gesubsidieerd zijn, die aan wettelijke normen moeten voldoen en die een wettelijk vastgesteld bedrag aan huur niet mogen overschrijden.
- zaalkerk
- Een zaalkerk is een eenbeukig kerkgebouw met een rechthoekige plattegrond. Soms werd een ronde nis, de apsis genaamd, aangebracht, waarin het altaar zich bevond.
- zadeldak
- Een zadeldak is een dak met twee tegen elkaar geplaatste hellende dakschilden. Dit type dak is, vanwege zijn eenvoud, het meest voorkomende type dak in Nederland. Met een uitkragend zadeldak wordt bedoeld dat het dat een klein stukje buiten de gevel uitsteekt.
- zandsteen
- Zandsteen is een afzettingsgesteente dat voornamelijk bestaat uit zandkorrels. In Nederland werd vooral de fijnkorrelige Baumberger zandsteen, die zeer geschikt voor sculpturen, maar niet erg weervast is. Tegenwoordig is het werken met zandsteen omdat het slecht voor de gezondheid is.
- zijbeuk
- Een zijbeuk is in de christelijke kerk een ruimte die evenwijdig loopt aan het middenschip. De zijbeuken zijn meestal smaller en lager dan het middenschip.
- zijschepen
- In een hallenkerk zijn het middenschip en de zijbeuken even hoog. Dan spreekt men niet over zijbeuken maar over zijschepen.