Wapensteen

Wapensteen
Wapensteen Wapensteen Wapensteen Wapensteen

Plaats: Urk

Locatie: Wijk 2-2 - Raadhuisstraat

Kunstenaar: Johan Frowein

Materiaal: Bentheimer zandsteen

Jaar: 1905


Beschrijving:

De voorzijde van Het Oude Raadhuis wordt gedomineerd door een klokkentoren waarin zich de hoofdentree bevindt. Tussen de deur en de glas-in-loodramen daarboven, bevindt zich een deurkalf of tussendorpel met een jaartalsteen met het opschrift 'ANNO 1905', wat betekent 'in het jaar 1905'. In de tijd dat het raadhuis gebouwd is moest het herkenbaar zijn als gemeentehuis met andere woorden een representatief gebouw met een duidelijke ingangspartij en versieringen die naar de functie van het gebouw verwezen. Vandaar dat hoog in de gevel een schildvormig ornament is aangebracht. In het midden van de ruitvormige gevelsteen bevindt zich het gemeentewapen van Urk dat aan drie zijden omgeven wordt door eikenbladeren en eikels, die bestendigheid symboliseren. Het gebeeldhouwde ornament is in reliëf vervaardigd uit Bentheimer zandsteen. De buitenrand van het vierkant is versierd met frijnen, een bewerking van de natuursteen waarbij het gladde oppervlak van de steen met een hamer en een brede beitel behakt is. Deze sierbewerking geeft een regelmatig patroon van strakke, rechte evenwijdige lijnen waardoor het oppervlak verlevendigd wordt.

Ruim een eeuw is het eiland Urk in het bezit van Amsterdam geweest. Op 4 april 1792 geeft de stad de Heerlijkheid terug aan de leenheren van de Staten van Holland. In 1795 hield de Heerlijkheid Urk en Emmeloord, met de opheffing van de Heerlijke Rechten, formeel op te bestaan. De eeuwenoude heerlijkheidsrechten met de grote mate van zelfstandigheid van de Heerlijkheid golden niet meer in de Franse tijd (1795-1813). Na het vertrek van de Franse troepen eind 1813 werd de onafhankelijkheid van de Nederlanden hersteld en werd prins Willem Frederik van Oranje-Nassau uitgeroepen tot vorst. In 1814 werd de Hoge Raad van Adel aangewezen als officieel adviesorgaan van de Kroon rondom de wapenverlening. In datzelfde jaar werd Urk een Noord-Hollandse gemeente

Gemeenten die een wapen wensen, dienen daarvoor een verzoek in bij de Koning. Als deze ermee instemt doet hij dat bij Koninklijk Besluit. Zijne Koninklijke Hoogheid Koning Willem I kende bij Koninklijk Besluit van 26 november 1819 aan de gemeente Urk een gemeentewapen toe. Als bijlage van het Koninklijk Besluit was door de Hoge Raad van Adel een wapendiploma gemaakt, met daarop een met de hand geschilderde afbeelding van het wapen en de wapenbeschrijving. Het wapen werd als volgt omschreven: "Van lazuur, beladen met een schelvisch in zijne natuurlijke kleur". Op een blauw schild is en profil een naar heraldisch rechts gewende schelvis afgebeeld. Rechts en links worden in de heraldiek, de wapenkunde, verwisseld. Een wapen wordt altijd beschreven vanuit het gezichtspunt van de drager, dus alsof je er achter staat. Als de drager derhalve de schelvis vanuit zijn positie naar rechts ziet zwemmen, dan ziet de kijker naar het schild de vis de andere kant opgaan. De kleur blauw in het gemeentewapen verbeeldt het water, een uitdrukking van de verbondenheid van Urk met de zee. De schelvis staat symbool voor de belangrijkste bron van bestaan, de visserij.

De keuze voor een schelvis op het wapenschild houdt verband met de belangrijke rol die de schelvis aan het begin van de 19e eeuw op Urk speelde. Toen het gemeentewapen aan Urk werd toegekend, werd door de Urker vloot vanaf 1 november (Allerheiligen) tot kerstmis boven de Nederlandse en Duitse Waddeneilanden gevist op schelvis, een trekvis die 's zomers in vrij ondiep water voor de kust leeft en zich 's winters terug trekt in dieper water. De schelvis werd niet met een net gevangen, zoals schol en haring, maar met een reeks lange lijnen, de beuglijnen, met aan elke lijn een aantal zijlijnen waaraan geaasde haken zaten. De beugvisserij was een hele arbeidsintensieve visserij waar vele handen voor nodig waren. 's Morgens om 3 uur werd de beug visklaar gemaakt, ongeveer om 7 uur werd ze in zee gezet. Was het gehele vistuig uitgezet, dan volgde een tijdspanne van wachten en slapen. Rond 5 uur in de namiddag werd de beug vervolgens weer ingehaald. Om non-stop tot kerstmis te kunnen vissen gebeurde het dat één schuit of botter werd neergelegd en twee bemanningen op één schip werden samengevoegd. De beugvisserij was een lucratieve bezigheid. In twee maanden tijd werd in een goed jaar genoeg verdiend om de rest van de winter door te komen. Bron: mijnzuiderzee.nl

In de heraldiek zijn een aantal vaste regels die toegepast worden bij het ontwerpen van een wapenschild. Van oudsher wordt een beperkt aantal kleuren gebruikt: keel (rood), sinopel (groen), azuur of lazuur (blauw), sabel (zwart) en de metalen (tincturen) goud (geel) en zilver (wit). Metaal op kleur mag en kleur op metaal ook, maar kleur op kleur of metaal op metaal is niet toegestaan als er geen verdelingslijnen zijn. Kleuren als oranje, bruin, huidskleur en natuurlijke kleuren zijn zeldzaam en komen op moderne wapens eigenlijk niet meer voor. Daarom wordt de schelvis in het wapen van Urk, op voorstel van de Hoge Raad van Adel, sinds 1955 in zilver afgebeeld. De vis is gestileerd, wat wil zeggen vereenvoudigd waarbij allerlei kleine details zijn weggelaten.

In oude boeken, die nog niet in kleuren gedrukt konden worden, werden de kleuren aangeduid door een systeem van arceringen en stippellijnen. In 1638 bedacht pater Petra Sancta (1590-1647) het systeem dat tegenwoordig nog gebruikt wordt in alle ongekleurde wapenafbeeldingen. Het systeem is internationaal doorgevoerd en maakt het mogelijk om alle ongekleurde wapens in kleur te zien. De arceringen, die symbool staan voor een bepaalde kleur, past men ook toe op stenen wapens op gevels. De kleur lazuur (blauw) wordt in de heraldiek optisch gearceerd door horizontale strepen. Dat is goed zichtbaar in de wapensteen in de gevel van Het Oude Raadhuis. Een huidskleur wordt aangegeven door de oppervlakte leeg te laten.

De windvaan op de torenspits verwijst ook naar het wapen van Urk.

Architect

Johan Frederik Lodewijk Frowein werd op 8 december 1855 in Amsterdam geboren. Frowein was een leerling van Pierre Cuypers en van de Antwerpse bouwkundige Leonard Blomme. Frowein heeft zijn opleiding dus genoten onder de leiding van twee neo‐stijl‐architecten die de typisch negentiende‐eeuwse manier van restaureren, reconstrueren en historiserend verfraaien, toepasten.   

Vanaf het begin van zijn carrière werkte hij bovendien voor Jacobus van Lokhorst, van 1878 tot 1906 Rijksbouwkundige voor de gebouwen van onderwijs bij de afdeling Kunst en Wetenschappen van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Samen met onder andere Cuypers maakte Lokhorst de neorenaissance tot nationale bouwstijl. Later zou hij echter ook in neogotische stijl bouwen. De ontwerpstijl van Van Lokhorst zal ongetwijfeld van enige invloed zijn geweest op de jonge architect. Frowein verwierf zich vooral naam door de grote en belangrijke restauratiewerken van historische oude gebouwen; onder zijn leiding werden onder meer gerestaureerd de kerken in Vlissingen en IJsselstein, de toren te Soest en Sprong de bekende raadhuizen van Jisp en Graft, de Heringastate te Marssum. Frowein overleed op 6 juli 1914 op 58-jarige leeftijd in Scheveningen. Enkele dagen voor zijn overlijden werd aan hem nog de restauratie van de Grote Kerk in Alkmaar opgedragen.