Short Stirling lll BF523

Short Stirling lll BF523
Short Stirling lll BF523 Short Stirling lll BF523 Short Stirling lll BF523 Short Stirling lll BF523 Short Stirling lll BF523

Plaats: Zeewolde

Locatie: Nabij Erkermederweg, kavel OZ44

Maker: Short & Harland Ltd.

materiaal: metaal

Jaar: 1942


Beschrijving:

In de Tweede Wereldoorlog bombardeerden de Britse Royal Air Force het Duitse Ruhrgebied, de zogeheten ‘Battle of the Ruhr’. In de nacht van 12 op 13 mei 1943 was Duisburg het doel. Vanaf verschillende vliegvelden in Engeland vertrok een vloot van 572 bommenwerpers (238 Lancasters, 142 Halifaxes, 112 Wellingtons en 70 Stirlings) om de grootste Rijnhaven en belangrijke industriestad van Duitsland te bombarderen. Tien Mosquito Pathfinder toestellen vlogen voor de bommenwerpers uit om de doelen met brandbommen en fakkels te markeren. Slechts 517 kunnen hun vlucht tot Duisburg uitvoeren. De RAF leed die nacht zware verliezen, 38 toestellen gingen verloren, 214 bemanningsleden vonden de dood en 32 werden krijgsgevangen genomen. Van deze toestellen gaan 21 boven Nederland verloren.

Eén van die bommenwerpers was de Short Stirling Mk.lll met serienummer BF523 en rompcode WP-G van het no. 90 Squadron (no. 3 Group-Bomber Command). Het No. 90 Squadron was in december 1942 omgevormd tot een bommenwerper eskader en vloog in de nacht van 8 op 9 januari zijn eerste operationele missie met de viermotorige zware bommenwerper, de Short Stirling. De BF 523 was op 28 april 1943 aan het No. 90 Squadron geleverd. De bommenwerper, afkomstig uit de productiereeks BF309-BF358, was één van de 200 toestellen die door Short & Harland tussen september 1942 en februari 1943 als Short S-29 Stirling I werden afgeleverd. De toestellen uit deze productiereeks zijn omgebouwd tot MK.lll. 

Deze nacht vloog de BF523 zijn tweede operationele vlucht. Aan boord waren piloot F/Sgt. Wesley Morey (20 j.), navigator Sgt. Basil Albert Bacon (20 j.), bommenrichter Sgt. William Murray (24 j.), boordwerktuigkundige Sgt. Royce Selwyn Shaw (19j.), radiotelegrafist Sgt. Edward William Eke (20j.), rugkoepelschutter Sgt. Arthur John Buxton (26 j.) en staarschuttel Sgt. Charles Green (geboren in 1919). Het toestel steeg op 13 mei om 00.30 uur vanaf Ridgewell (Engeland) op voor wat later bleek zijn laatste bombardementsvlucht.

Boven Duisburg werd op aanwijzing van de Pathfinders de bommenlast van 1080 brandbommen van 4 lbs (1,8kg) en 90 brandbommen van 30 lbs (13,5 kg) afgeworpen. Op de thuisvlucht werd het vliegtuig op een hoogte van 2200 m onderschept en neergeschoten door een Duitse nachtjager. De Messerschmitt BF-110G werd gevlogen door Uffz. Emil Heinzelmann van het commando nachtjagers 8./NJG1 dat gelegerd was op vliegveld Twente. Het was zijn derde overwinning. Om 3.28 uur stortte de Short Stirling nabij Nijkerk in het IJsselmleer. Geen van de bemanningsleden overleefden de crash. Het lichaam van Murray werd op 24 mei bij Harderwijk geborgen en aldaar ter aarde besteld op begraafplaats Oostergaarde (Rij 1, Graf 24). De lichamen van Eke en Buxton zijn op 31 mei in de buurt van Bunschoten aangespoeld en werden op het General Cemetery “Rusthof” in Oud Leusden begraven (Rij 7 , graven 131 en 132). Diezelfde nacht stortte om 01.38 uur 6 km ten noordwesten van Nijkerk de Lancaster W4762 in het IJsselmeer.

In 1968 werden op kavel OZ44, ca. 5 km ten noorden van Nijkerk, enkele vliegtuigresten gevonden. Aan de hand van aangetroffen munitie kon worden vastgesteld dat het toestel eind 1942 begin 1943 moest zijn neergestort. Verder onderzoek wees uit dat het waarschijnlijk de Stirling BF523 betrof en dat 4 bemanningsleden werden vermist. Aangezien de bodem nog te zacht was, werd in overleg met Zuiderzeewerken en de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders (RIJP) besloten het wrak niet meteen te bergen maar te wachten tot kort voor de cultivatie van het gebied. Het nog te zaaien riet zou het wrak zolang onttrekken aan het oog van eventuele nieuwsgierigen. Van dit toestel waren eind jaren veertig al stukken boven water gebracht nadat vissers met hun netten aan het wrak waren blijven haken. In januari 1972 berichtte de RIJP dat in het deel waar de Short Stirling gevonden was, begonnen zou worden met het graven van sloten en begreppeling ten behoeve van een aan te leggen weg. In de tijd tussen de vondst en de eigenlijke berging had Gerrit Zwanenburg de gelegenheid om in Engeland, door tussenkomst van de Engelse Ambassade, de motornummers van de vermiste BF523 op te vragen. Deze werden verstrekt door de Air Historical Branch van het Britse Ministerie van Defensie. Vanwege de vele regen buien in april en mei kon pas op 24 mei begonnen worden met de berging van het toestel die uitgevoerd werd door de Bergingsdienst van de Koninklijke Luchtmacht, onder leiding van Zwanenburg. Omdat een deel van de bemanning als vermist te boek stond moest de 20.890 kg zware bommenwerper hoofdzakelijk met handkracht worden uitgegraven. Het wrak bestond uit delen van de romp, de vleugels en de staart. Gevonden werden radio-apparatuur, instrumentenpanelen, brandstoftanks, alle vier de motoren, een complete propellor, drie losse bladen, vier 'harnas-locks' en delen van zes parachutes. Van de bewapening resteerden zeven .303 Browning machinegeweren en duizenden scherpe patronen van hetzelfde kaliber. Bron: Drooggelegd land - blootgelegd verleden. Opmerkelijk was dat de spanning van de staartwielen na ruim 29 jaar nog helemaal op spanning waren en de zuurstofflessen nog onder druk stonden. De Short Stirling BF523 kon naar aanleiding van een merkplaatje van één van de motoren worden geidentificeerd. In het koperen plaatje stond duidelijk het motornummer ingeslagen. In een interview in de Leeuwarder Courant van 22 juli 1972 vertelde Zwanenburg: "Dit is een 'Turn and Bank Indicator' een bocht- en slipaanwijzer. De beide wijzers zitten nog op het klokje en als ze nog dezelfde positie innemen als de laatste stand die ze registreerden, dan is de Stirling onder een steile hoek het IJsselmeer ingeschoten".

Tijdens de berging werden de lichamen van 3 vermiste bemanningsleden gevonden. De stoffelijke resten zijn door de Berings- en Identificatie Dienst van de Koninklijke Luchtmacht, onder leiding van adjudant-onderofficier Arie van der Graaf geborgen. Op 4 december 1972 meldde het ANP dat de deskundigen van de Gravendienst van de Koninklijke Landmacht de identiteit van Morey, Bacon en Shaw hadden vastgesteld. Na de identificatie werden zij met militaire eer op War Cemetery Jonkerbos in Nijmegen ter aarde besteld (23-J4, 23-J3 en 23-J2). Na de berging bleek dat het lichaam van Green na de crash bij Putten was aangespoeld en op 1 juni 1943 als onbekende soldaat (met initialen C.G.) op de Nieuwe Oosterbegraafplaats in Amsterdam begraven was (69 C 14). Na deze ontdekking is op het graf een nieuwe headstone geplaatst met zijn naam erop.

Omdat RAF Museum op RAF Hendon in Londen graag graag enkele stukken van de Short Stirling wilde, zijn het dubbele staartwiel, de complete propeller, een brandstoftank, een machinegeweer en enkele huidbeplatingen naar Engeland gestuurd. Omdat de U.S. Aerospace Industries McDonnell-Douglas verzocht had om enkele zaken in verband met onderzoek, werd besloten rubber, motorolie, kledingresten, parachutedelen, munitie en zuurstofflessen te zenden naar de Verenigde Staten. Bron: Vliegtuigwrakken in de IJsselmeerpolders. Een propellerblad is opgesteld in de Memorial Garden van het RAF Spitfire & Hurricane Memorial Museum in Manston, Kent.

De bemanningsleden worden in Zeewolde herdacht op het monument 'Opdat wij niet vergeten'. Hun namen staan ook vermeld op het 'Vliegersmonument' in Zeewolde en het Monument voor geallieerde vliegers in Harderwijk.

In 2019 is op de plek waar het toestel geborgen is door de gemeente Zeewolde, in samenwerking met de Stichting Ongeland, een markeringspaal geplaatst. De neus van het silhouet op de paal wijst in de richting van de plaats waar het toestel is neergestort.

Lees hier in de Leeuwarder courant het artikel: De laatste vlucht van de BF523 eindigde in het IJsselmeer of bekijk hier een interview met Gerrit Zwanenburg. (bron: VPRO - Nederland van Boven).