Modderschouw OB19

Modderschouw OB19
Modderschouw OB19 Modderschouw OB19 Modderschouw OB19 Modderschouw OB19

Plaats: Lelystad

Locatie: Kopenhagenlaan, Schouw

Maker: Jan Lucas Root

materiaal: eikenhout

Jaar: 1664


Beschrijving:

Begin november 1966 stuitte men bij drainagewerkzaamheden op kavel OB19 op een scheepswrak. Tijdens de verkenning op 3 november bleek het te gaan om een praamachtig vaartuig. In 1972 werd het wrak opgegraven en onderzocht. Destijds lag de vindplaats in het openveld, maar nu is het onderdeel van een woonwijk die toevallig 'Schouw' genoemd is. In het schip zijn houten knopen, pijpfragmenten en scherfjes van Chinees porselein en van rood aardewerk gevonden. Naast deze vondsten zijn in het achterschip een paar modderlaarzen en twee boezemschoppen aangetroffen. Het vermoeden ontstond dat dit vaartuig een natte lading kon vervoeren, die in het ruim werd gestort en later kon worden uitgeschept. Op een ets van Reinier Nooms komen modderschuiten voor, die grote gelijkenis vertonen met dit vaartuig. Op grond daarvan is het schip als modderschouw geïdentificeerd.

De haven van Amsterdam werd in de 17e eeuw voortdurend bedreigd met dichtslibbing. De haven was destijds van het IJ en de Zuiderzee afgesloten door lange dubbele palenrijen met afsluitbare openingen. Daartussen bezonk door het getij meegevoerd slib, dat regelmatig moest worden weggehaald om de diepgang van de haven te bewaren. Om dit tegen te gaan kwamen moddermolens in gebruik die werden voortbewogen door mensen en vanaf 1622 door paarden, die in de zogenaamde rosmolen op het achterdek rondjes liepen. Met deze varende baggerinstallaties werd de modder opgebaggerd en in schouwen gestort voor verder transport. De stad Amsterdam beschikte in 1682 over vier moddermolens, twee grote en twee kleine. Bij iedere molen hoorden achttien à twintig modderschouwen om de opgebaggerde modder af te voeren naar het zogenaamde Zieke Water, het Diemermeer, het Bijlmermeer en de Duivendrechtse polder. Daar werd de modder met een boezemschop uit de schouw geschept. In 1664 kreeg de stadsschuitenmaker Jan Lucasz Root opdracht honderd modderschouwen te bouwen op de "Stadsschuitenmakerswerf". Op het vaartuig dat op kavel OB19 gevonden is was het nummer 33 geschilderd.

De modderschouw is een breed open, eenvoudig gebouwd, vaartuig met overnaads gebouwde zijden en een platte, karveel gebouwde bodem zonder kiel. De schuit was ongeveer 16 meter lang en 3,80 meter breed en in drie compartimenten verdeeld door twee dwarsschotten. Het voor- en achterschip waren met schotten afgesloten. Hoe de modderschouw uit Amsterdam midden op de Zuiderzee verzeild raakte blijft een vraag. Vermoedelijk is dit vaartuig losgeslagen, afgedreven en op de Zuiderzee vergaan. Interessant in dit verband is de vermissing van twee modderschouwen in 1709.

Een gedeelte van het vaartuig is op 1 september 1972 naar het Museum voor Scheepsarcheologie in Ketelhaven gebracht om te zien wat de gevolgen zouden zijn wanneer het hout van het schip zou uitdrogen. Dit deel, de boeg van de schouw zonder dek, is te zien op de tentoonstelling Vergane Schepen in museum Batavialand in Lelystad. Een zelfde type modderschouw is gevonden aan de Roerdompweg in Zeewolde.

Kijk hier voor meer informatie.  Bron: RIJP rapport Modderwerk door H.R. Reinders.

Scheepsbouwer

Jan Lucasz. Root kwam uit een familie van scheepstimmerlieden, zijn vader was mastenmaker. Op 13 januari 1661 werd hij als stadsmeesterschuitenmaker op de “Stadsschuitenmakerswerf” van Amsterdam aangesteld. De stadsschuitenmakerij of (stadsscheepstimmer)werf was tot in 1665 gelegen op Marken. Marken was een eiland in Amsterdam dat in de 16e eeuw werd aangelegd. Op 18 maart 1664 , enkele weken na de opdracht op 29 februari 1664 om 100 modderschouwen te bouwen, laten Jan Lucasz. Root en onderfabriekmeester Gerrit Barentsz. van Swanenburg weten dat de werf op Marken te klein is. In november 1664 werd besloten de stadswerf te verplaatsen naar Oosterburg op de twee meest westelijk gelegen werven aan de Wittenburgervaart.  In 1670 werd vervolgens besloten de stadswerf weer te verplaatsen naar de werf op Marken waar die voorheen ook gelegen was. De schuitenmaker had minimaal 40 man in dienst die vlotschuiten en modderschouwen bouwden. Als de werkzaamheden dit vereisten werd door de bestuurders (college van Thesaurieren) toestemming verleend dit aantal tijdelijk uit te breiden. Root  is stadsmeesterschuitenmaker tot aan zijn dood in 1687.