.

Gemalen, sluizen en stuwen

Gemalen, sluizen en stuwen

Gemalen, sluizen en stuwen in Oostelijk Flevoland.

De drooglegging van Oostelijk Flevoland startte in 1950. Zo’n 90 kilometer dijk moest worden aangelegd. De gemalen en dijken zijn tezamen van belang voor het ontstaan van de IJsselmeerpolders en het in stand houden van de waterhuishouding. De jonge en zeer vochtige grond moest na de drooglegging in cultuur gebracht worden. Het proces, waarbij de vochtige bodem van een overvloed aan water wordt ontdaan, heet bodemrijping. Gedeeltelijk gaat dit vanzelf door verdamping. In het regenachtige Nederland moet echter een groot deel van het water via een ontwateringsysteem worden afgevoerd. Het water stroomt via een greppel, of buizen in de grond, naar de kavelsloot, vervolgens naar een tocht en vandaar naar één van de twee hoofdvaarten. Oostelijk en Zuidelijk Flevoland vormen samen één waterstaatkundig geheel. De zeebodem van Oostelijk Flevoland helt uiterst gelijkmatig van -2 m NAP uit de kust tot -4 m NAP in het midden van de vroegere zee. De polder is in twee afdelingen verdeelt, waarvan de polderpeilen -5,20 m en -6,20 m. NAP bedragen.

Het hoofdwaterwegennet in de polder wordt grotendeels gevormd door de Hoge Vaart en de Lage Vaart. Elke vaart transporteert het overtollige water naar een gemaal aan de rand van de polder. Bij Ketelhaven wordt het waterbezwaar van zowel de lage- als de hoge afdeling door gemaal Colijn op het Vossemeer gebracht waardoor een apart gebouw kon worden uitgespaard. Bij Lelystad Haven wordt het teveel aan water in de lage afdeling via de Lage Dwarsvaart door gemaal Wortman afgevoerd naar het IJsselmeer. Gemaal Lovink bij Harderhaven voert via de Hoge Dwarsvaart het waterbezwaar van de hoge afdeling af naar het Veluwemeer. De gemalen in Oostelijk Flevoland zijn, net als die van de Noordoostpolder, ontworpen door architect Dirk Roosenburg. Hij gaf de drie gemalen elk een andere vorm omdat hun werking verschilde. 

De vorm en het tracé van de dijken hebben in belangrijke mate het frame bepaald waarbinnen in elke polder een eigen ruimtelijk concept is toegepast. Daarnaast zijn de Lage en Hoge Vaart bepalend geweest voor de uitwerking en inpassing van de verschillende ideeën voor het inrichten van Oostelijk en Zuidelijk Flevoland. Aan de vaarten in de Noordoostpolder was een secundair netwerk van tochten gekoppeld waardoor elke kavel in de buurt van bevaarbaar water ligt. In Oostelijk en Zuidelijk Flevoland is dit losgelaten, hier hebben de tochten geen functie als vaarverbinding gekregen.

Klik hier om een filmje van Waterschap Zuiderzeeland over de gemalen in Flevoland te bekijken.

Klik op de foto's voor de beschrijving.


Object: Gedichten gemalen

maker: Niels Blomberg

jaar: 2010

Object: Gemaal Colijn

maker: D. Roosenburg, P. Verhave, J.G.E. Luyt

jaar: 1956

Object: Gemaal Lovink

maker: D. Roosenburg, P. Verhave, J.G.E. Luyt

jaar: 1956

Object: Gemaal Wortman

maker: D. Roosenburg, P. Verhave, J.G.E. Luyt

jaar: 1953 - 1956

Object: Zuigerplasgemaal

maker:

jaar: 2012

Object: Houtribsluizen

maker: Piet Verhave

jaar: 1975

Object: Kampersluis

maker: Dienst der Zuiderzeewerken

jaar: 1959

Object: Ketelsluis

maker: Dienst der Zuiderzeewerken

jaar: 1955

Object: Lage en Hoge Knarsluis

maker: RIJP

jaar: 1969

Object: Noordersluis

maker: Dirk Roosenburg

jaar: 1956

Object: Sluis De Blauwe Dromer

maker: onbekend

jaar: 2002

Object: Stuwen

maker: Waterschap Zuiderzeeland

jaar: vanaf 1956