Scheepswerf Metz

Scheepswerf Metz
Scheepswerf Metz Scheepswerf Metz Scheepswerf Metz

Plaats: Urk

Locatie: Oosthaven

Maker:

materiaal: diverse materialen

Jaar: 1862


Beschrijving:

Tot 1840 was er nog geen werf op Urk. De Urker vissers moesten voor nieuwe Skeuten (schuiten) en voor reparaties bijvoorbeeld naar de helling van de familie Buis in Kuinre. Wypke Albertz. Koopman was daar eerste meesterknecht. Zijn zoon Albert (1818-1901), eveneens scheepstimmerman, trouwde op 17 mei 1844 met Neeltjen Jans Buis (1824-1865), dochter van werfeigenaar Jan Roelof Buis. Albert en Neeltjen kregen acht kinderen. Vier baby's, twee jongetjes en twee meisjes, stierven voor hun 2e levensjaar. Zoon Jan Alberts werd in 1857 in Kuinre geboren en overleed op 11 juni 1865 op Urk, slechts 8 jaar oud. Hun drie dochters Wijpke, Antje en Annigje behaalden de volwassen leeftijd.

Op de werf van zijn schoonvader maakte Albert Wijpkesz Koopman zich het vak van werfbaas eigen. Hij had met name vakkennis van de houtbouw en oog voor schepen die het roerige water voor Lemmer, de Kuinder en Schokland moesten bevaren. In 1861 diende Koopman bij Rijkswaterstaat een aanvraag in voor de bouw van een tweede helling (hellige) op Urk. De 'hellige' aan het oosteinde van de Oosthaven kwam in 1862 gereed. Roelof Tiede Oost werd meesterknecht. De werf van Koopmans speelde een belangrijke rol bij de introductie van de zo succesvolle Echtener botter die ontworpen was door scheepsbouwkundig tekenaar Jochem Muurling uit Echten. Omstreeks 1873 kwam Louwrents (Lourens) Gerardus Metz (1850-1912) op de werf werken. Antje Alberts Koopman (1850-1907) trouwde op 14 augustus 1874 met Lourens. In 1882 kwam Lourens Metz aan het roer van de werf te staan.

In het jaar 1910 werd Wypke Metz (1888-1974), zoon van Antje en Lourens, eigenaar van de hellige en de vloot vissersschepen groeide nog steeds. In 1931 kreeg Wypke Lourenz Metz een ernstig ongeluk zodat zijn zoon Louwrents de werf moest runnen. Na de Tweede Wereldoorlog werden veel houten botters vervangen door ijzeren kotters. De werf van Metz is toen ook begonnen met het bouwen van ijzeren vissersschepen op de werf aan de Oosthaven. Om de zwaardere ijzeren botters op de werf te trekken werden de sleephellingen vervangen door wagentjes op rails. Nadat de crisis in de visserij had toegeslagen en de grote kotters niet meer naar Urk konden komen ging scheepswerf Metz in 2006 failliet. Een projectontwikkelaar kocht de werf en ontwikkelde plannen voor appartementen op het terrein. In 2012 plaatste de gemeente Urk Scheepswerf Metz op de gemeentelijke monumentlijst. Om het bedreigde cultuurhistorisch en industrieel erfgoed te behouden kocht de gemeente in januari 2013 de werf van de projectontwikkelaar. Sinds juni 2013 huurt scheepswerf Hoekman de werf. 

In 1965 werd op de werf een torenkraan geplaatst. De grote kraan staat symbool voor de periode vanaf de jaren 1960. Tegen alle verwachtingen van planologen in, wist de Urker visserij de afsluiting van de Zuiderzee en de drooglegging van de IJsselmeerpolders te overleven. Zo zorgde de introductie van de boomkorvisserij in 1962 voor een forse toename van vangst en besomming. De Urkers verlegden hun werkgebied naar de Noordzee. Ten opzichte van 1949 verdubbelde de Noordzeevloot zich in aantal tot 120 schepen. Deze succesvolle doorstart vond plaats vanaf de jaren 1960 en staat ook wel bekend als ‘het wonder van Urk’. Tot eind jaren zeventig werd de vis nog veelal aangevoerd via de Urker haven, daarna werden de kotters te groot om over het IJsselmeer naar de thuishaven te komen en werd de vis per vrachtwagen vanuit zeehavens als IJmuiden, Harlingen, Delfzijl en Lauwersoog aangevoerd om op Urk te worden verhandeld. Rond de visafslag, de grootste van Nederland, groeide een enorme visverwerkende industrie.