Oud Emmeloord

Oud Emmeloord
Oud Emmeloord Oud Emmeloord Oud Emmeloord Oud Emmeloord Oud Emmeloord

Plaats: Schokland

Locatie: Oud Emmeloord

Maker:

materiaal:

Jaar: 1890


Beschrijving:

Het huidige Emmeloord is de hoofdplaats van de gemeente Noordoostpolder. De naam ervan is ontleend aan het vroegere Emmeloord, thans bekend als Oud Emmeloord, dat in de 19e eeuw op de noordpunt van Schokland lag. Lange tijd bestond het eiland bestuurlijk uit twee afzonderlijke gebieden. Emmeloord vormde met Urk sinds de middeleeuwen een Heerlijkheid die aan de Hollandse grafelijkheid leenroerig was. In 1660 kwamen Emmeloord en Urk onder het bestuur van Amsterdam te liggen. Ens was sinds de middeleeuwen een schoutambt, dat eerst deel uitmaakte van het Oversticht en later van het gewest Overijssel. In 1806 werden Emmeloord en Ens een bestuurlijk geheel onder de naam Schokland en ressorteerde sindsdien onder Overijssel. De voormalige opzichter van waterstaat Eberhard Philip Seidel werd de eerste burgemeester. 

Emmeloord was de dichtsbevolkte buurt van het eiland. De overwegend katholieke inwoners woonden in houten huisjes met rieten daken die dicht op elkaar stonden, bijna altijd in de volle westenwind. Vandaar dat de voorgevels naar het oosten gekeerd waren. In het enige vertrek werd geslapen, gegeten en gekookt. Op de met schelpen bedekte grond werd een vuurtje gestookt. Er was geen schoorsteen, de rook trok door de kieren in het plafond naar de zolder. Daar hingen de visnetten te drogen die door de rook getaand werden. Soms werd de rook met een klep naar buiten gevoerd. In de late middeleeuwen leefde men op Emmeloord van de vrachtvaart. Op de rede werden vee, boter en turf overgeslagen in kleine vrachtschepen, die ‘kagen’ werden genoemd, platboomd vaartuigen met zwaarden die voldoende zeewaardig waren voor de Zuiderzee. Met de kagen voeren de Emmeloorders naar allerlei Zuiderzeehavens om hun koopwaar te slijten. In de 15de eeuw werd de visserij steeds belangrijker. In 1572 werd de kerk op Emmeloord geplunderd door de watergeuzen, die aan de zijde van de opstandelingen tegen Spanje vochten. Zij namen de 741 kg zware bronzen luidklok mee. Op de klok stond een in gotische minuskels gesteld randschrift: "ihesus maria iohannes gherardus de wou me fecit anno domini m cccc xcv", dat in het Nederlands betekent: "jesus maria johannes, gherardus de wou heeft mij gemaakt in het jaar des heren 1495". 

In de 18e eeuw waren er op Emmeloord nog 8 kagen die zelfs de Duitse stad Hamburg bezochten. Maar naarmate de eeuw vorderde werd de situatie van het eiland onzekerder en de economische toestand van de bevolking armzaliger. Rond 1800 was het eiland zo klein en moerassig geworden dat landbouw eigenlijk niet meer mogelijk was. De vrachtvaart leverde niets meer op zodat alle inkomsten uit de visserij moest komen. Maar het noodlot sloeg toe. De rooms-katholieke kerk ging tijdens een brand in 1728 verloren. Met financiële steun van Amsterdam werd een nieuw godshuis gebouwd dat op 29 september 1729 ingezegend werd. In 1749 brandde ook deze kerk samen met 34 woningen af. In 1750 was er volgens een mededeling in de Tegenwoordige Staat van Holland nog niets hersteld. Toch moet de herbouw spoedig daarna hebben plaatsgevonden. In 1811 werd op gezag van de toenmalige pastoor B. Herfkens vermeldt dat het ‘kerkhuys’ op Emmeloord plaats bood aan vierhonderd mensen en dat de kerk net als de onder hetzelfde dak gelegen pastorie zo’n zestig jaar geleden door de kerkelijke gemeente zelf was gebouwd. Op 3 en 4 februari 1825 woedde er een uitzonderlijk langdurige noordwesterstorm die samen viel met springtij. In korte tijd steeg het water op Schokland tot een ongekende hoogte van 3,38 m boven AP.  In de kerk op Emmeloord stond 1,40 m water, de muren sloegen weg, het altaar en de banken werden door de golven meegenomen. Veel visserschepen sloegen los en werden door de stormvloed over de dijken van het vaste land geworpen. Het rijksvaartuig dreef dwars door de ondergelopen polder Mastenbroek en kwam nagenoeg onbeschadigd in Zwolle aan. Een aantal huizen spoelden weg en vele raakten zwaar beschadigd. Dertien personen, waaronder kinderen, kwamen in de golven om. In 1842 werd van Rijkswege op Emmeloord een nieuwe kerk met pastorie gesticht op de plaats van de oude beschadigde kerk, waarvoor ƒ 10.550,- beschikbaar werd gesteld. 

Het oude haventje op Emmeloord werd tussen 1837 en 1839 vergroot zodat er zo'n 300 schepen een ligplaats konden vinden. De visserij was de voornaamste inkomensbron, maar daar kende men goede en slechte jaren. De slechte jaren overheersten en de vissersbevolking leed dan bittere armoede. In de 19e eeuw ging het heel slecht met de visserij vanwege de teruglopende haringstand in de Zuiderzee. Door de tegenvallende vangsten was de vissersvloot sterk verwaarloosd. Bijna 3/4 van de bevolking leefde van de bedeling. Om de nood enigszins te lenigen kwamen er in 1838, twee kleine weverijen op Schokland waarin als werkgelegenheidsproject voor de jeugd de zogenaamde calicots werden vervaardigd. Het ging hier om eenvoudige ongebleekte weefsels waarvan de benaming is afgeleid van de Indiase havenstad Calcutta, die in de 17e en 18e eeuw het centrum was van de uitvoer van katoenen weefsels. De aanzet tot de oprichting van de calicotweverijen op Schokland werd gegeven door de Overijsselse gouverneur. Hij verzocht Evert Alberts Ekker (1793- 1865) om de behoeftige bevolking van het eiland door de weverij werk te verschaffen. Ekker was geneesheer in Vollenhove en had in 1834 een calicotweverij opgericht om aldaar iets aan de armoede te doen. Casimir Frederik Seidel, die evenals zijn grootvader Eberhard Philip Seidel en zijn vader Lucas waterstaatsopzichter was, nam de weverijen op Schokland in 1843 van Ekker over. In 1849 nam de firma Salomonson uit Almelo de bedrijfsvoering van de zieke Seidel over. 

Eén van de weverijen op Schokland werd op kosten van Overijssel ingericht in het voormalig gemeentehuis van Emmeloord, dat als zodanig niet meer dienst deed omdat het gemeentebestuur naar Ens verhuisd was. De jeugd leerde daar hoe ze met een weefgetouw moest omgaan. Beheersten zij het ambacht dan kregen ze een weefgetouw thuis en kon er een nieuwe lichting worden opgeleid. De beloning voor een geweven calicot was 50 cent per stuk plus 5 cent op de spaarbank. De beste wever of weefster kon 6 stuks per week weven. Het resultaat was zeer beperkt, de armoede werd niet teruggedrongen. De productiemogelijkheden werden bepaald door het marktmechanisme van vraag en aanbod. Als er geen vraag naar de calicots was stond de productie stil en werd er niets verdiend. In 1846 werkten 12 jongens en 29 meisjes tussen de 8 en 20 jaar in de weverijen, in 1852 bedroeg het aantal 52. De tewerkgestelde kinderen moesten eenmaal per week onderwijs volgen. Zij kregen godsdienstles en les in lezen en rekenen. De schoolmeesters van Schokland ontvingen voor het geven van deze lessen ƒ 25,- per jaar. In 1853 produceerden 63 wevers, in totaal 11.849 geweven stukjes. En dat leverde een bedrag op van ƒ 5.790,48. In 1854 meldde burgemeester Gillot in zijn verslag dat de beide weverijen zeer nodig waren voor de bewoners. Op de fabrieken en in de woningen waren 70 weefgetouwen. Het loon was nogal verschillend, er werd ƒ 3,-, soms ƒ 2,-, maar ook wel ƒ 1,50 per week uitbetaald, afhankelijk van "ouderdom van jaren en lust tot werken". De calicotweverijen leverden in 1858 na de overstap op machinale productie bijna niets meer op.

Het eiland Schokland werd in 1859 vanwege de armoede en het overstromingsgevaar geheel ontruimd. Met de ontruiming werd het bestaan van de haven onderwerp van een felle discussie. Rijkswaterstaat wilde de haven ontmantelen. Dat dit niet zo ver gekomen is is te danken aan Willem Jan Schuttevaer (1798-1881). De Zwolse koopman en oud schipper maakte zich sterk om de haven van Emmeloord als vluchthaven voor de scheepvaart te behouden. Op 31 augustus 1862 werd door minister van Binnenlandse zaken Johan Rudolf Torbecke (1798-1872) na grondig onderzoek bepaald dat de haven zou blijven bestaan. Sindsdien beheerde een havenmeester annex lichtwachter de haven. Ten behoeve van de vissers was er een PTT kantoortje, een visafslag en een winkeltje. Sinds 1942 maken de terp en de haven van Oud-Emmeloord deel uit van de Noordoostpolder. 

Oud Emmeloord, na de ontruiming. Bron: www.dirk-advies.com.

Emmeloord was de grootste woonterp op Schokland en bood in 1840 nog plaats aan een school, een calicotweverij, een kerk, een brandspuithuisje en 87 woningen waarin 415 personen woonden (89 huisgezinnen). Nu staan er nog twee gebouwen die op de rijksmonumentenlijst staan. De lichtwachterswoning uit 1901 en iets noordelijker een klein vierkant misthoornhuisje uit 1921. Op de plaats van de vroegere woningen staan iepen. De oude haven is in 2004 in de oorspronkelijke staat teruggebracht. Het droge havenbekken kreeg gereconstrueerde steigers, afmeerpalen, havenlichten, ijsbrekers en een waterpoel. In 2007 is de lichtopstand geplaatst, een replica van de vuurtoren die van 1914 tot 1942 op Emmeloord heeft gestaan.

De terp Oud Emmeloord geniet gedeeltelijke bescherming in het kader van de monumentenwet vanwege oudheidkundige- en kunsthistorische waarden.