Vissersschip NO99

Vissersschip NO99

Plaats: Emmeloord

Locatie: Bomenweg, kavel NO99

Maker:

materiaal: eikenhout

Jaar: 17e eeuws


Beschrijving:

Op 4 september 1945 stuitte een dragline machinist nabij het huidige Emmeloord op kavel NO99 op het wrak van een schip. In 1945 werd aanvankelijk geen veldonderzoek verricht omdat in de Noordoostpolder geen arbeiders beschikbaar waren. Na een algemene verkenning vond er toch een opgraving onderleiding van archeoloog Pieter Modderman plaats tussen half september en half oktober die voor de verdere ontwikkeling van het onderzoek van scheepswrakken van groot belang zou blijken te zijn.

De opgraving werd uitgevoerd volgens de kwadrantenmethode. Het betrof een klein overnaads gebouwd punterachtig vissersschip. In het schip troffen de onderzoekers een skelet aan dat recht gestrekt op een los geslagen boord van het vaartuig lag. De schipper was verward geraakt tussen de lijnen van het kleine vaartuig en had geen kans gezien het te verlaten toen zijn scheepje verongelukte. Ter hoogte van de heup lagen 16 munten. Het was de eerste muntvondst die in de Noordoostpolder aan het licht kwam. Aan de hand van de jongste munt, een zilveren daalder uit 1606 met de afbeelding van Rudolph II geslagen te Ensisheim in de Elzas, kon de ondergang van het schip vastgesteld worden. De munt was stellig kort in omloop geweest en heel gaaf. Alle letters van het randschrift en de afbeeldingen aan munt- en keerzijde waren scherp, nieuw en onafgesleten. De daalder bepaalde dat het vissersschip in ieder geval nog in 1606 had gevaren en dat het vaartuig kort na dat jaar moet zijn vergaan.

De andere munten, allen van voor 1606, waren een Bourgondische rijksdaalder van Philips II, geslagen in Antwerpen in 1567; een Hollands driestuiverstuk van zilver, geslagen in Dordrecht in 1601; een snaphaanschelling van Friesland van 1599, een vrij goed geconserveerde munt met een ruiter. Verder waren er nog twee Spaanse matten, stukken van 8 realen van Philips II (1556-1598), met als muntteken de letters P.R. (Potosi, Bolivia); een halve Spaanse mat, een stuk van 4 realen, met aIs muntteken de letters O.M.F. (Mexico) eveneens van  Philips II; een achtste Spaanse mat (1 reaal = 1 peseta) van Philips II, geslagen te Segovia; een zelfde munt met het muntteken O.N., geslagen in Mexico en nog een exemplaar, geslagen in Sevilla. Daarnaast een valse achtste Spaanse mat, een valse goudgulden van David van Bourgondië van het Bisdom van Utrecht, waarvan de muntplaats onbekend is (1455-1496) en nog enkele minder belangrijke munten.

Maar de munt van Rudoph II uit 1606 dateerde niet alleen de ondergang van het schip. Omdat de opgraving volgens de kwadrantenmethode was uitgevoerd, was het mogelijk het bodemprofiel uitvoerig te bestuderen. De muntvondst bood een unieke mogelijkheid om de verstoring van het bodemprofiel te dateren. Het wrak werd aangetroffen in de Almere-afzetting, een zoetwaterafzetting die in de Noordoostpolder ook wel bekend is als sloef. Het wrak had de sloeflaag en een deel van de daarboven liggende grondlaag verstoord. Het sloef werd van boven hier en daar door een brakwatersediment afgesloten. Tenslotte dekte een daarover doorlopende, algemeen voorkomende laag van marine strandschelpen met daarop een laag zand het lagen pakket af. Bij het verwijderen van het scheepswrak waren nog enige monsters genomen. Daarbij is gebleken dat zich onder het schip enkele zeer kleine, totaal gedegenereerde Cardium schelpjes bevonden. De constructie van de aanhechting van de bodemplanken was van dien aard dat, indien het scheepje door de marine schelplaag heen gezakt was, er beslist mariene mollusken (weekdieren) onder het schip aanwezig moesten zijn. De bewuste schelpjes van de brakwaterlaag en het ontbreken van marine schelpen gaven aanleiding tot de conclusie dat het schip op het einde van de sloeftijd gezonken moest zijn, toen de verzilting ter plaatse reeds was begonnen, maar nog vóór de marine transgressie. Door het in kaart brengen van de uitkomsten van deze opgraving werd de basis gelegd voor verder onderzoek naar bodemprofielen. Aan de hand van de zilveren daalder uit 1606 kon de verzilting in dit gedeelte van de Zuiderzee kort na 1610 worden gedateerd. 

Bij de ontgraving kwamen behalve het skelet van een man en de munten ook wat aardewerk, een paar kleine gespen, een fluwelen bandje en een tinnen kroes voor de dag. De kroes of drinkbeker werd gedateerd in de eerste helft van de 17e eeuw en is mogelijk in Antwerpen gemaakt. Daarnaast vond men ook netverzwaarders (doorboorde stenen) die gebruikt werden voor staande netten.

Bronnen: Scheepsarcheologie in Nederland; Mundvondsten in scheepswrakken; Enige muntvondsten in het Zuiderzeegebied.

Kijk hier voor meer informatie