Lichtwachterswoning Oud Kraggenburg

Lichtwachterswoning Oud Kraggenburg
Lichtwachterswoning Oud Kraggenburg Lichtwachterswoning Oud Kraggenburg Lichtwachterswoning Oud Kraggenburg Lichtwachterswoning Oud Kraggenburg Lichtwachterswoning Oud Kraggenburg Lichtwachterswoning Oud Kraggenburg

Plaats: Kraggenburg

Locatie: Zwartemeerweg 23

Maker: Van Diggelen / Tutein Nolthenius

materiaal: baksteen

Jaar: 1877


Beschrijving:

Op een met basaltblokken versterkte heuvel ligt de lichtwachterswoning van 'Oud-Kraggenburg' die voor de inpoldering aan de monding van het Zwarte Water stond. De voormalige vluchthaven is van bijzondere betekenis voor Flevoland. Het is sinds 1969 een rijksmonument, maar ook één van de weinige door mensenhanden gemaakte overblijfselen uit de periode van de Zuiderzee. De lichtwachterswoning is in 2002 gerestaureerd en particulier eigendom.

Het Zwarte Water is voor de stad Zwolle eeuwenlang de belangrijkste scheepsvaartverbinding met de Zuiderzee geweest. Het grote probleem bij het Zwarte Water was, dat de bevaarbaarheid als gevolg van verzanding steeds weer voor grote problemen zorgde. De Overijsselse Vereniging tot Ontwikkeling van de Provinciale Waterstaat, die in Zwolle gevestigd was, schreef in 1843 een prijsvraag uit, om de verbetering van de scheepvaartroute van Zwolle naar de Zuiderzee te bevorderen. Op deze prijsvraag kwam slecht één reactie. Ir. B.J.G. van Diggelen (1815-1868) wilde dwars door het Zwolse Diep twee leidammen van ongeveer 6 km aanleggen, waardoor het Zwarte Water als het ware werd verlengd en verderop in de Zuiderzee zou uitmonden. Aan het eind van de zuidelijke dam was, in volle zee, een vluchthaven voor wel 70 schepen gepland met een lichtwachterswoning. De Rijksoverheid was niet bereid om in het plan te investeren. Daarom werd 'De Naamloze Maatschappij ter verbetering van den handelsweg over het Zwolsche Diep' opgericht. Ingenieur- directeur van deze particuliere maatschappij was van Diggelen. In 1845 werd een begin gemaakt met de aanleg van de leidammen en de bouw van de lichtwachterswoning. Bij Genemuiden werd de vaargeul 200 meter breed en zeewaarts gaande versmalde deze tot 120 meter.

Onder leiding van Van Diggelen werd bij de aanleg van de leidammen een nieuwe techniek toegepast. Als onderlaag voor de dammen werden drijvende stroken vast ineen gegroeide zoden van riet en waterplanten, de zogenaamde kraggen of drijftillen, gebruikt. De kraggen werden in Wanneperveen, Dwarsgracht en Giethoorn gekocht en per schip aangevoerd. Verzwaard met basaltblokken werden ze afgezonken. De kraggen waren een veel goedkopere toepassing dan de gebruikelijke zinkstukken van gevlochten rijshout. Aan de noordzijde kwam een lage dam met een lengte van 4.773 m, aan de zuidzijde een hoge die 6.064 m lang was. Aan het einde van de hoge dam stond op een kunstmatig aangelegd eiland de woning voor de lichtwachter. De noorderdam was korter en lag minder ver zeewaarts om het invaren te vergemakkelijken.

Bron: Kraggenburg en de vaarweg van Zwolle naar zee

In december 1848 was het havencomplex, met de naam Kraggenburg, gereed en kon de eerste lichtwachter Hendrik Willem Winkel met zijn gezin de houten woning betrekken. Naast het ontsteken van de lichten op de leidammen en op de woning, inden hij liggeld van de schepen in de haven en moest hij tol heffen van elk schip dat gebruik maakte van het Zwolse Diep. Ook voor het gebruik van het jaagpad, dat over de zuidelijke dam was aangelegd, moest betaald worden. Door de geringe breedte van de vaargeul was het niet mogelijk te laveren. Schepen moesten bij tegenwind door een paard over het jaagpad richting Zwartsluis getrokken worden.

In 1875 nam Rijkwaterstaat de ernstig verwaarloosde dammen en de lichtwachterwoning over. De tolheffing werd afgeschaft en de waterweg verbeterd. Op 1 oktober 1878 werd een mistbel geplaatst die bij mistig weer 6 tot 8 slagen per minuut gaf. Het geluid was niet te verwarren met de mistklok die op de zuidpunt van Schokland stond, die gaf 35 à 36 slagen per minuut. Na een zware storm in 1877 werd de zwaar beschadigde woning afgebroken. De terp werd verhoogd tot 4,50 m. boven Amsterdams Peil. De nieuwe lichtwachterswoning, vermoedlijk gebouwd naar een ontwerp van R.P.J. Tutein Nolthenius, kwam centraler op de terp te staan dan de oude woning en daardoor veiliger. Deze is opgetrokken in een sobere neoclassicistische stijl. Het grondvlak is 8,54 x 8,22 m. De muren van de woning zijn 39 cm dik en hebben twee spouwen. In het inwendige is een gietijzeren constructie opgenomen die de lichtkoepel draagt. Het licht op de woning was een wit licht, 8 m boven gewoon hoog water, dat op petroleum brandde. De oude 8 m lange lantaarnpaal, die naast de woning stond, bleef in gebruik maar nu als waarschuwingslamp bij hoog water. Op de strekdam stond een lichtopstand waarmee de toegang tot de vaargeul werd aangewezen.

In het Handelsblad van 14 april 1878 stond onder 'Berichten voor Zeevarenden' het volgende: "Ter kennis van belanghebbenden wordt door den minister van waterstaat, handel en nijverheid gebracht op den avond van 15 april 1878 wordt het licht te Kraggenburg, aan het uiteinde van het Zwolsche Diep, ontstoken op den lichttoren, geplaatst op den nieuwe lichtwachterswoning aldaar; dit licht zal bij alle waterstanden branden. In den afzonderlijk staande lichtopstand uit zee komend, links van boven gemeld wit licht en lager dan dit zichtbaar, wordt te rekenen van hetzelfde tijdstip, een rood licht gebrand, wanneer het water boven 0,90 M boven Amsterdamsch peil op Kraggenburg is gestegen.

In het huis was een waterbak die als communicerend vat met de zee verbonden was. De bak bevatte een voor die tijd zeer modern apperaat, de zelfregistrerende peilschaal, zodat de lichtwachter bij ruw weer de waterstanden binnenshuis kon aflezen.

In de jaren 1913-1918 werden de lichten op Kraggenburg gemoderniseerd. De aanvoer van onderdelen was door de Eerste Wereldoorlog erg vertraagd. Toen alle onderdelen leverbaar waren, volgden de veranderingen elkaar snel op. Het vaste licht op de lichtwachterswoning werd vervangen door een vast wit licht met grotere sterkte die 10 zeemijlen ver zichtbaar was. Zowel het vuurtorenlicht al het licht op het einde van de zuiderdam werden voorzien van een uurwerk waarmee de lichten automatisch werden ontstoken en geblust. Met de automatisering van de lichten was een bediening op afstand mogelijk geworden. Deze taak werd toebedeeld aan Kasper Kombrink (1875-1968), die voor een salaris van ƒ 39,- per maand tot 1911 lichtwachter op Kraggenburg was, en daarna benoemd werd als bakenmeester in Genemuiden. De permanente aanwezigheid van een lichtwachter op Kraggenburg was niet meer nodig en de functie werd opgeheven. De laatste lichtwachter, Barend Kroese, verliet met zijn gezin op 1 februari 1920 de lichtwachterswoning. Vanaf die tijd voer Kasper Kombrink iedere dinsdag van Genemuiden naar Kraggenburg om de zelfregistrerende peilschaal van een nieuwe rol te voorzien en het licht te inspecteren. Na de inval van de Duitsers op 10 mei 1940 werd het licht op de toren gedoofd. Op 24 oktober 1940 was de nieuw gebaggerde geul langs de meerdijk van de Noordoostpolder voor het scheepvaartverkeer opengesteld en gelijktijdig de route door het Zwolse Diep gesloten. Hiermee verloor Kraggenburg zijn betekenis voor de scheepvaart. De dammen werden grotendeels afgebroken en de stenen hergebruikt voor de aanleg van dijken van de Noordoostpolder. Het huidige dorp Kraggenburg is vernoemd naar de voormalige vluchthaven.

Op aandringen van rentmeester ir. T.J. Schuiringa van de Dienst Domeinen, verzocht het college van b en w van de gemeente Noordoostpolder de Rijksdienst voor de Monumentenzorg het complex op de rijksmonumentenlijst te plaatsen. In 1969 werd dit verzoek ingewilligd. Bron: Kraggenburg en de vaarweg van Zwolle naar zee.  

In maart 2022 is door de gemeente Noordoostpolder langs het fietspad tussen de Kadoelerweg en de Zwartemeerweg een doorkijkpaneel geplaatst. Een doorkijkpaneel is een frame met een transparante plaat waarop met een tekening de geschiedenis van de plek aanschouwelijk gemaakt wordt. Wie door het paneel kijkt ziet de lichtwachterswoning zoals die vroeger in de Zuiderzee lag. Door de visualisering van de geschiedenis worden de voorbijgangers erop gewezen dat in het landschap een monument met belangrijke cultuurhistorische waarde staat.

Makers

Benjamin Pieter Gesienus van Diggelen werd op 31 januari 1815 in Middelburg geboren. In 1830 trad hij in dienst bij de Waterstaat met als standplaats Zwolle. Daar deed hij praktijkervaring op met waterstaatsprojecten in Overijssel en klom op tot waterstaatkundig ingenieur. In 1842 maakte hij een plan voor de verbetering van de vaarroute door het Zwolse Diep, wat tussen 1945 en 1948 is uitgevoerd. In 1849 publiceerde Ir. van Diggelen een voorstel tot droogmaking van de Zuiderzee. Het Plan-Van Diggelen voorzag in de bedijking van de gehele Zuiderzee, de Friese Wadden en de Lauwerszee. Alleen de zeegaten Texelstroom en Vliestroom bleven buiten de bedijking. Het geheel zou doorsneden worden door tientallen kanalen want deze waren destijds voor het transport belangrijker dan de spoorwegen. Plan-Van Diggelen bleek later technisch en financieel onhaalbaar. 

Op 1 april 1858 werd van Diggelen benoemd tot hoofdingenieur in Zeeland en werd in 1859 door het district Goes gekozen tot Tweede Kamerlid waar hij als waterstaat- en spoorwegdeskundige optrad. In 1864 keerde hij terug in waterstaatkundige dienst. In 1867 werd hij hoofdinspecteur in Assen. Op 23 november 1868, tijdens een inspectie van de afwateringssluis in Statenzijl, kreeg Ir. B.P.G. van Diggelen een ongekende driftbui en overleed ter plaatsen aan een hersenbloeding.

 

Rudolph Peter Johann Tutein Nolthenius is op 6 juni 1851 op de Buitenplaats Koppelrust bij Abcoude geboren. Na de H.B.S. doorlopen te hebben ging hij in 1868 aan de Polytechnische School in Delft studeren. Daar behaalde hij in 1872 het ingenieurs diploma. Zijn eerste werk had betrekking op de aanleg van spoorwegen. Vanaf 1874, toen hij benoemd werd tot aspirant-ingenieur bij de Waterstaat, heeft hij zich bijna uitsluitend met waterbouwkundige projecten bezig gehouden. Hij was onder andere betrokken bij de verlegging van de Maasmond en de verbetering van het Apeldoorns Kanaal. Bij de Waterstaat klom hij op tot hoofdingenieur-titulair (1901) en kreeg op eigen verzoek in 1902 eervol ontslag. Van 1902 tot 1909 was Tutein Nolthenius beherend vennoot in de Amsterdamse firma Tutein Nolthenius en De Haan.

Daarna reisde hij vele jaren door Europa, Amerika en Noord Afrika en schreef over zijn ervaringen. Van 1897 tot 1919 was Tutein Nolthenius redacteur van de Gids, een algemeen cultureel en literair tijdschrift. In 1898 werd hij gekozen tot lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. In 1920 vestigde Ir R.P.J. Tutein Nolthenius zich in de Zwitserse plaats La Tour de Peilz aan het meer van Genève, waar hij op 30 november 1939 op 88-jarige leeftijd na een kort ziekbed overleed.